Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tegenwoordigheid

betekenis & definitie

v. (zeldzaam -heden), aanwezigheid; thans alleen gebezigd met betr. tot personen of wat als zodanig wordt voorgesteld: zijn tegenwoordigheid was daar nodig; in onze tegenwoordigheid, in ons bijzijn, (ook) tegenover ons; in tegenwoordigheid van getuigen; de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus. het aanwezig zijn van zijn bloed en zijn lichaam; — tegenwoordigheid van geest, vaardigheid om hij alle voorkomende omstandigheden de vermogens van de geest aanstonds te doen werken en dus zonder aarzeling te besluiten of te handelen.

< >