(ving aan, heeft en is aangevangen),
1. beginnen, een begin maken met; — (glasblazerij) het eerste glas aan de blaaspijp uit de smeltpot steken; — (hog.st.) beginnen te spreken;
2. (trachten of beginnen te) ondernemen; wat moet ik aanvangen? wat nu te doen ? hoe mij te helpen ? — wat aan te vangen met iets of iemand ? wat er mede te doen ? welk nut er van te trekken ? waarvoor te bestemmen ? — hoe zal ik dat aanvangen? aanleggen, inrichten;
3. beginnen te bestaan of te geschieden: de bange tocht ving aan.
[ Aanvang bn aanvangen zijn minder alledaags dan begin en beginnen en worden vooral gebruikt met betr. tot de tijd en wat daarin voorvalt, niet vaak tot ruimtelijke begrippen.].