Werkwoorden vervoegen
aanvangen
Tegenwoordige tijd aanvangen
Ik vang aan
Jij vangt aan
vang jij aan?
U vangt aan
Hij/Zij/Het vangt aan
Wij vangen aan
Jullie vangen aan
Zij vangen aan
Verleden tijd van aanvangen
Ik ving aan
Jij/U ving aan
Hij/Zij/Het ving aan
Wij vingen aan
Jullie vingen aan
Zij vingen aan
Voltooid deelwoord van aanvangen
aangevangen
Tegenwoordig deelwoord van aanvangen
aanvangend