(stond aan, heeft aangestaan),
1. op een kier staan, niet geheel gesloten zijn (van deuren en vensters) ;
2. behagen, bevallen, aangenaam zijn: die jongen staat mij aan; dat antwoord staat mij niet aan;
3.(oudt. en gew.) aanstaande zijn, ophanden zijn, genaken ;
4. aandringen, aanhouden: aanstaan doet verkrijgen.