(lachte [(veroud. of dicht.) loeg] aan, heeft aangelachen),
1. vriendelijk lachend aanzien (vaak onwillekeurig, in tegenstelling met toelachen, dat altijd opzettelijk geschiedt);
2. (fig.) bekoorlijk of begeerlijk voorkomen : stille vreugde lacht mij aan; — bekoren : de roem lacht hem aan ;
3. gunstig gezind zijn : de fortuin, het geluk lacht hem aan, de fortuin is hem gunstig.