bn. bw. (-er, -st),
1. zich welgezind betonend, welwillend, resp. daarvan blijk gevend, voorkomend, innemend: hij was heel vriendelijk; een vriendelijke oude dame lachte vriendelijk; iem. vriendelijk aanzien; vriendelijke woorden; — (bw.) op beleefde, minnelijke wijze : iemand iets vriendelijk vragen ; (iron.) met nadruk: mag ik u vriendelijk verzoeken dat voortaan te laten ;
2. een aangename indruk makend, innemend, vrolijk : een vriéndelijk huisje ; de zon schijnt zo vriendelijk ; (gew.) vriendelijk weertje, aangenaam.