(bood aan, heeft aangeboden),
1. vrijwillig ter beschikking stellen: iem. een beloning, geld, een glas wijn aanbieden-, een dame de arm aanbieden, uit beleefdheid of om haar in het gaan behulpzaam te zijn;
iem. een betrekking aanbieden; — (scherts.) iem. een pak slaag aanbieden, bedreigen met; —-
2. tegen een bepaalde prijs, bepaalde voorwaarden, verkrijgbaar stellen : waren aanbieden; — een chèque, een kwitantie aanbieden, tot het voldoen daarvan uitnodigen; —
3. opleveren, geven: de zomer, deze stad biedt velerlei genoegens aan; —
4. zich aanbieden: zich bereid verklaren tot, als; zich aanmelden; — zich vertonen, voordoen: er biedt zich een goede gelegenheid aan.
AANBIEDER, m. (-s). AANBIEDING, v. (-en),
1. het aanbieden; —
2. (hand.) aankondiging van waren tegen een bepaalde prijs; — goedkope, buitengewone aanbieding’, — (boekh.) bij aanbieding, onder toezegging van extra voordelen bij het kopen van een zeker aantal: —
3. het aangebodene.
AANBIEDSTER, v. (-s).