(Fr.), APROPOS' (volkst.: apprepo', apprepo'),
I. tw., (in een gesprek, als overgang of afbreking) wat ik zeggen wilde, daar valt mij juist in;
II. zn. o., eerste onderwerp : om op ons apropos terug te komen, op datgene waarover we spraken; — hij laat zich niet van zijn apropos brengen, van zijn stuk; — bw., van pas, gelegen; dat kwam niet zeer apropos, niet erg gelegen.