Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

maken

betekenis & definitie

I.(onvervoegd), laten permanenten of watergolven (haar). Ik ben m'n haar komen maken = Ik kom om m’n haar te laten permanenten.

-Etym.: Lett. vert. uitS: Mi kon mek’ mi w’wiri (ik kom maken mijn haar). Vgl. AN: Ik moet m'n haar nog doen = kammen, opmaken. Zie ook maken (11.1).

II.(maakte, heeft gemaakt), (ook:)

1. doen (i.h.a., in vele verbanden). De radio-omroeper die het begrip voorzitter vertaalt door ‘ambrabasi’ laat zien dat hij absoluut geen moeite gemaakt heeft om te ontdekken dat er een veel adekwater woord als ‘edeman’ bestaat (B. Ooft 1968: 17). Ze is dolgelukkig met alles wat ik haar cadeau maak (Vianen 1979b: 18). Hij heeft erover nagedacht om het toelatingsexamen voor de Algemene Middelbare School te maken (van Mulier 1972: 58). Overal speelden we. In de kreek, op de rivier. Oom Willem kwam langs en maakte ons standjes (B. Ooft 1969: 93). Mama, hij maakt zóóó [met een gebaar] voor me! (mond.) = Mama, hij doet zóóó tegen me! 2. verwekken (kind). In Holland hebben de jongens, de mannen een beetje meer verantwoordelijkheidsgevoel dan hier. Er zijn ook meer wetten, regelingen. Een kind maken betekent trouwen of betalen. Dus kijken ze wel uit (Doelwijt 1971: 54).-3. baren, voortbrengen. Hier op deze pranasi (plantage) heeft hun moeder ze gemaakt en hier liggen ze begraven (Waller 8).
- Etym.: Vgl. E to make, heeft vaak bet. als 1. S meki, in vele gevallen als 1; bet. ook als 2 en 3.
- Zie ook: aanmaken, uitmaken, dichtmaken, openmaken; het beestachtig maken, blad maken, bullebak maken, mode maken, mooi oogje maken, morserij maken, schandaal maken, witte voetjes maken, vrijpostigheid maken.
-: te maken hebben (had, heeft gehad), van belang zijn, ertoe dóen. Heeft 'tte maken hoe die man er uitziet? (mond.) = Doet het er wat toe hoe die man er uitziet?
-: niks (neks, niets) te maken hebben,
1. (met een zaak als onderwerp) niet van belang zijn, er niet toe doen. Ze was nie kleinzerig, integendeel! Haar had 't niets temaken, wat mensen van d’r wilden zeggen (Cairo 1978b: 272).
2. (met een persoon als onderwerp) er niet mee te maken hebben, er geen belang bij hebben, er geen belangstelling voor hebben, er onverschillig voor zijn, er lak aan hebben. Ik heb niks te maken bet. vaak ‘het kan me niet schelen, het laat me koud’. En ze hebben een betere baan voor me daar, bij die motjo’s in Pussycat, in de bar, maar ze kunnen me hoepelen, ik wil niet meer, zo ben ik nou eenmaal. Ik heb niks te maken (de Recht 150). Ze hebben niets te maken dat men weet dat ze commerciële sex bedrijven, vooral met Guyanezen (BN 115: 36; 1979). Laat ze me broertje dreigen . Lena zei zo om 't plagen van die anderen. J’hebt nèks temaken, hoor Haroldje! (Cairo 1980c: 205).
- : niks (neks, niets) te maken (vjaste uitdr.), dat heeft er niets mee te makeni dat doet er niet toe. Een jongen uit een behoorlijke familie. Niets te maken. Ze hebben ze gewoon gestopt tussen al die kaoilopers (Vianen 1971: 154).