Gepubliceerd op 21-06-2017

Leplazarus/leblazarus/leppus

betekenis & definitie

zich het - schrikken/werken enz.

zich een ongeluk schrikken, werken enz. Volgens Endt en Frerichs is de oorspr. vorm wellicht lijplazer(us).

De ij in dialectische uitspraak zou dan door de hoorders als korte e zijn geïnterpreteerd. Zie ook lazarus/lazerus.

... zodat hij zich als jonge knul het leplazerus had moeten sjouwen. (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982)

... heeft deze jongen zich godverdomme al de hele morgen het leplazarus gelopen. (Ben Laurens: De vreetpatrouille, 1987)

Ik ving me het leplazarus. (Saartje Burgerhart: Twee keer in de week. Een selectie uit 25 jaar columns, 1987)

... ik loop me het leppus te sjouwen! (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)

Wat is er nu aantrekkelijker dan je op je bromfiets het leplazarus te scheuren? (Het Parool, 11/08/90)

Vroeger reisde je je het leplazarus. (HP/De Tijd, 22/02/91)

... gekleed in een fonkelend smokingjasje blies hij

zich als saxofonist in alle nachtclubs jarenlang het leplazarus. (Vrij Nederland, 13/05/95)

< >