Gepubliceerd op 21-06-2017

Bonje

betekenis & definitie

ruzie, twist: het is weer bonje ‘er is weer ruzie’; bonje trappen ‘herrie schoppen’. Het Bargoense woord bonje, waarvan de etymologie niet bekend is, had aanvankelijk een heel andere bet. dan ‘ruzie, herrie’. In de 18de eeuw komt de uitdr. bonje geschoten ‘in een rel betrokken’ voor. Koster Henke vermeldt nog bonjer komen ‘gesnapt worden’.

En Beppie kruipt naast je. En ineens ga je bonje trappen. (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer, 1967)

Schijtebroeken, bang voor bonje. (Remco Cam- pert: Tjeempie! of Liesje in Luiletterland, 1968)

Die twee hadden bonje, dat kon je goed merken. (Rinus Ferdinandusse: De brede rug van de Nederlandse maagd, 1968)

‘Drie wijven heeft-ie,’ zegt hij. ‘’t Idéé. Dat is toch vragen om bonje?’ (Simon Carmiggelt: Ze doen maar, 1976)

Met mijn moeder had ik vaak bonje... (Sal Santen: De B van Bemazzel, 1989)