Gepubliceerd op 21-06-2017

Been

betekenis & definitie

1. geen - dichtdoen,veel seks hebben, in het spraakgebruik van lesbiennes.

2. met de benen wijd gaan,gezegd van een vrouw die bereid is tot seksueel contact. Meestal m.b.t. promiscue vrouwen. Vgl. Duits dieBeine breit machen.

Jij denkt misschien dat ik altijd met de benen wijd ga. (Sal Santen: Een slecht geweten, 1990)

Nou ja, als een gozer toevallig vijf gulden tekort komt vind ik ’t ook goed. Maar voor minder ga ik niet met m’n benen wijd. (Nieuwe Revu, 10/10/91)

3. op één -

kun je niet lopen,gezegd wanneer iemand bedankt voor een tweede glaasje dat hem wordt aangeboden. In het Frans kent men sinds ca. 1867 de gelijkaardige uitdr. ne pass’en aller sur une jambe.

Zou-ie er nog een nemen? Natuurlijk! Op één been kon je niet blijven staan. (Rijk de Gooyer en Eelke de Jong: The best of Koos Tak, 1988)