Staatsspoorwegen (maatschappij tot exploitatie van) - Volgens de wet van 18 Aug. 1860 werd bepaald, dat ondergenoemde spoorwegen met een totale lengte van 888 K.M. voor rekening van den Staat zouden worden gebouwd, t. w.: 1. Arnhem—Zwolle—Leeuwarden ; 2. Harlingen—Leeuwarden—Groningen—grens ; 3. Groningen—Assen—Meppel ; 4. Zutphen—Hengelo—Enschede—grens ; 5. Maastricht of Meersen—Roermond— Venlo—Eindhoven—Bokstel—Breda ; 6. Roosendaal—Middelburg—Vlissingen ; 7. Venlo—Pruisische grens ; 8. Utrecht—den Bosch—Bokstel; 9. Rotterdam—Dordrecht—Moerdijk—Breda ; 10. Amsterdam of Haarlem—Alkmaar—Nieuwediep. — De wijze van exploitatie dezer spoorwegen zou nader bij de Wet worden bepaald. De inwijding van den aanleg der b.g. spoorwegen had plaats door de eerste steenlegging van de spoorbrug bij Zutphen over den IJsel door Koning Willem III, den 22sten Oct. 1861. Bij de Wetten van 3 Juli 1863 werd bepaald, dat de exploitatie aan bijzondere ondernemers bij concessie zou worden gegund, indien dit op aannemelijke voorwaarden mogelijk bleek.
Den 11den Aug. 1863 werd de concessie voor de exploitatie van b.g. spoorwegen, behalve den laatst genoemden, verleend aan eenige concessionarissen, die een vennootschap vormden onder den naam „Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen”. Volgens de statuten zou de Mij. gevestigd zijn te den Haag en zou haar doel zijn : 1. de exploitatie der Staatsspoorwegen, volgens de Wet van 3 Juli 1863 en de concessie van 11 Aug. 1863 ; 2. de exploitatie van andere lijnen, volgens te sluiten overeenkomsten; 3. het vervoer langs andere wegen met de te exploiteeren spoorwegen in verband staande of naar stations van spoorwegen leidende; 4. het herstellen en vervaardigen van spoorwegmaterieel in de werkplaatsen der Maatschappij. — Het maatschappelijk kapitaal zou ƒ 12.000.000 bedragen. Het bestuur zou worden gevormd door een Directie onder toezicht van een Raad van Bestuur en Toezicht. — Den 1sten Oct. 1863 werd het eerste baanvak Breda—Tilburg aan de Mij. overgedragen, waarvan de exploitatie 5 Oct. d.a.v. een aanvang nam. In 1868 kwam een reorganisatie van het bestuur der Mij. tot stand. Aan het hoofd kwam nu te staan een Directeur-Generaal. Als eerste D.-G. trad op de heer F. ’s Jacob, die 1 Juni 1869 zijn functie aanvaardde. Tevens trad nu een Raad van Commissarissen in de plaats van den Raad van Bestuur en Toezicht. Den 1sten Mei 1870 werd de zetel der Mij. verplaatst van den Haag naar Utrecht.
Door de Wet van 21 Mei 1873 werd bepaald, dat nog voor rekening van den Staat zouden worden aangelegd de lijnen Arnhem— Nijmegen en Zwaluwe—Zevenbergen; deze laatste aansluitende aan den Chemin de fer Grand Central Belge. — Door de Wet van 10 Nov. 1875 werd verder bepaald, dat nog voor rekening van den Staat zouden worden aangelegd de lijnen : 1. Zwolle—Almelo ; 2. Dordrecht—Gorinchem—Tiel—Elst ; 3. Amersfoort—Rhenen—Resteren ; 4. Zaanstreek— Purmerend—Hoorn—Enkhuizen ; 5. Stavoren—Sneek—Leeuwarden ; 6. Nijmegen—Venlo ; 7. Schiedam of Rotterdam—Hoek van Holland ; 8. Zwaluwe—Den Bosch ; 9. Groningen—Delfzijl. — Door de Spoorwegovereenkomsten van 1890 werden de door de S.S., H.S.M. en N.R.S. (Ned. Rijnspoorweg Mij.) geëxploiteerde spoorwegen verdeeld, zoodanig dat deze laatste Mij. werd opgeheven en de exploitatie door S.S. en H.S.M. zooveel mogelijk op gelijke voorwaarden, op den grondslag van concurrentie en concentratie, met ruime toepassing van gemeenschappelijk gebruik van lijnen en stations met toebehooren, zou plaats hebben. In 1916 werd met de H.S.M. een overeenkomst gesloten voor het aangaan van een belangengemeenschap, die 1 Jan. 1917 van kracht werd (zie omtrent de spoorwegovereenkomst van 1890 en de belangengemeenschap met H.S.M. ook onder HOLLANDSCHE IJZEREN SPOORWEG-MAATSCHAPPIJ). — Reeds vóór dien tijd was het bedrijf der N. C. S. en N. B. D. S. in handen der S. S. overgegaan. — In den loop van het jaar 1920 werden met de Regeering onderhandelingen aangeknoopt, welke leidden tot overeenkomsten houdende bepalingen tot wijziging der overeenkomsten van 1890. In hoofdtrekken komen de bepalingen op het volgende neer. De Staat zal in de daartoe uit te breiden aandeelenkapitalen van S. S. en S. M. deelnemen en wel voor ƒ 22.000.000.— bij S. S. en ƒ 27.500.000.— bij H. S. M., waardoor die kapitalen worden gebracht op ƒ 40.000.000.— bij S. S. en ƒ 50.000.000.— bij H. S. M. — Voorts zal de regeering het recht verkrijgen in de Raden van Commissarissen der Maatschappijen, welke voor elke Mij. tot een aantal van 11 leden zal worden beperkt, de meerderheid bestaande uit 6 leden te benoemen. Als grootste aandeelhouder zal de Staat overwegend zeggenschap over het beheer en bedrijf der Maatschappijen verkrijgen. — Verder wordt aan de aandeelhouders door den Staat een dividend van 5 % gegarandeerd. Ingeval de winst hooger dan 5 % mocht zijn, komt een gedeelte daarvan aan den Staat. — Uit bovenstaande gegevens moge een en ander betreffende het bedrijf der Nederlandsche Spoorwegen (S. S. en H. S. M. te zamen) blijken.