Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Maastricht

betekenis & definitie

Maastricht, - hoofdpl. der prov. Limburg met 53,658 inw. op 1 Januari 1920. De stad is ontstaan ter plaatse waar de Maas werd gekruisd door den grooten landweg, die aan den voet van de uitloopers der Ardennen door de vlakte liep. Ze ontleent dan ook haar naam aan het overtrekken der rivier, hetwelk vóór het bouwen der brug gewoonlijk plaats greep door middel van een veer (trajectus).

Ze heette aanvankelijk Tra jectum, Trega, Trectis, Tricht, en werd later ter onderscheiding van het lager gelegen Utrecht Trajectum ad Mosam, Maastricht, geheeten, De kern, waaruit de stad zich heeft ontwikkeld, bevond zich op den linker Maasoever, waar het riviertje de Jeker in den stroom valt en waar in Romeinschen tijd een castellum de commercieel en strategisch belangrijke plaats beveiligde. Daar schijnt zich de bevolking samengetrokken te hebben in de onzekere tijden der laatste periode der Romeinsche heerschappij. De bisschop der Tongeren, de H. Servatius, vond er een schuilplaats in de tweede helft der 4de eeuw en is er begraven. M. is de oudst bekende Christelijke gemeente van Nederland. Omstreeks 722 echter trok bisschop Hubertus naar Luik, waar nu voor goed de zetel van het bisdom werd gevestigd, De bisschoppen behielden hunne bezittingen en rechten te Maastricht. Hunne onderhoorigen woonden er te zamen met die der Frankische koningen en der latere Duitsche keizers. De bevolking der Maastrichtsche agglomeratie bestond derhalve uit twee onderhoorigheden, hetgeen later een eigenaardig karakter gaf aan het stadsbestuur. Er vormde zich tevens een belangengemeenschap tusschen de twee bevolkingsgroepen, die allengs tal van gemeenschappelijke privilegies en voorrechten van hunne wederzijdsche gebieders wisten te verkrijgen.

Zoo ontstond tenslotte de „communitas” of gemeente, met eigen rechtspraak, eigen bestuur, eigen financies en eigen weermiddelen. Het tijdstip, waarop M. zijn volledige stadsrechten ontving, ligt in de eerste helft der 13de eeuw. In het begin van die eeuw gingen er de rechten en bezittingen der Duitsche keizers in leen over op den hertog van Brabant en deze gaf in 1229 aan de burgerij verlof om de stad te versterken. Overblijfselen van den steenen wal, die daarop gebouwd werd, zijn nog vrij talrijk aanwezig. Tengevolge van de hooge vlucht, die nijverheid en handel namen in de 13de eeuw, breidde de stad zich zeer snel uit. Tegen het einde der 13de eeuw moest ook een tweede omwalling worden aangelegd en deze is de stad in hoofdzaak blijven insluiten tot in de 19de eeuw. — In 1283 werd de zoogenaamde „alde kaarte” opgesteld, die tot grondwet zou dienen van het tweeheerig bestuur tot aan 1795. De helft der magistraat was Luiksch en de andere Brabantsch. De nationaliteit der moeder bepaalde later het Luiksch of Brabantsch zijn der ingezetenen.

Verder zag de 13de eeuw een verbazingwekkenden groei der kerkelijke instellingen. Niet alleen werden tal van schenkingen gedaan aan de van oudsher bestaande kapittels van O. L. Vrouw en van St. Servaas, doch er ontstond een menigte nieuwe bedehuizen en vele kloosters, zooals die der Augustijnen, Antonieten, Franciskanen en Dominikanen, werden gesticht. Ook ontwikkelde zich krachtig in dien zelfden tijd het gildewezen. Reeds in de volgende eeuw deden de gilden hun invloed gelden bij de keuze van de magistraat. Hun aantal bedroeg 23; één der voornaamste was dat der lakenwevers. Het Maastrichtsch laken was wijd en zijd bekend. In hun kwartier verrees de St.-Matthiaskerk, waarvan het heet, dat de bouwkosten bestreden werden uit de opbrengst der boeten, die door de lidmaten van het gilde verbeurd waren.

De lakenhal met hoogen klokketoren stond op de groote markt en verdween eerst in de 17de eeuw bij den bouw van een nieuw stadhuis. De 16de eeuw bracht ingrijpende veranderingen onder velerlei opzicht. In 1530 verviel het leenverband, dat tusschen den keizer bestond en den hertog van Brabant. Deze (het was Karel V) werd nu volkomen eigenaar van hetgeen hij tot dusverre te Maastricht bezeten had als leen van het Duitsche Rijk. Tengevolge der godsdiensttroebelen, die het voorspel waren van den 80jarigen oorlog, verschenen in 1567 Spaansche troepen in de stad. De bezetting geschiedde wel is waar in naam van den koning van Spanje en van den bisschop van Luik, doch ze greep feitelijk plaats door Spanje en de bisschop moest zich tevreden stellen met de bloote erkenning van zijn rechten. Het Spaansche garnizoen trok af in 1577, waarop spoedig een Staatsche bezetting kwam, die in 1579 te zamen met de burgerij maanden lang de stad heldhaftig verdedigde tegen het Spaansche leger van den hertog van Parma. Den 29 Juni werd de stad stormenderhand genomen, drie dagen lang geplunderd en gedeeltelijk uitgemoord.

Het stadsbestuur werd in autocratischen zin gewijzigd en de gilden verloren hun invloed op de samenstelling van de magistraat. Alleen de Katholieke godsdienst mocht er uitgeoefend worden en in 1587 werd een nieuwe parochieindeeling gemaakt, waardoor de kapellen haar beteekenis verloren en grootendeels verdwenen. De stad herstelde zich slechts langzaam van den slag, die haar in 1579 was toegebracht. Door capitulatie ging zij in 1632 aan Frederik Hendrik over en daardoor traden de Staten in de rechten van den koning van Spanje als hertog van Brabant, zoodat de bisschop van Luik de zijne behield. Het Brabantsch gedeelte van de magistraat telde voortaan slechts belijders van den Hervormden godsdienst, terwijl het Luiksch gedeelte uit Katholieken bleef bestaan. Deze moesten aan de Hervormden twee kerken overlaten, doch zij konden vrij hun godsdienst uitoefenen en mochten hun kloosters behouden. De Staten wisten M. door verwerving van nieuw grondgebied op de Maasoevers nauwer met het Noorden te verbinden en zij legden alzoo den grondslag van het Nederlandsch bezit der tegenwoordige provincie Limburg. Tot driemaal toe gelukte het den Franschen de sterke stad te veroveren en eenigen tijd in bezit te houden, n.l. in 1673, 1748 en 1794.

De laatste verovering bracht een radikale verandering. M. werd door Frankrijk geannexeerd en werd hoofdstad van het „Département de la Meuse Inférieure”. Het verloor door de Fransche wetgeving de eeuwenoude bestuursinstellingen. Ook verdwenen alle kloosters. De stad bleef echter vesting en kon in den onrustigen tijd van het Napoleontisch tijdvak niet tot een economischen bloei van eenige beteekenis geraken. Volgens een statistiek van het jaar X (1801—1802) bedroeg het aantal inwoners slechts 17.963, terwijl het in 1579 bij de 30.000 zou hebben bedragen. Volgens dezelfde statistiek waren er slechts enkele fabrieken van zeep, brandewijn, stijfsel, meekrap, cichorei en tabak en hing haar welvaart grootendeels af van den akkerbouw en van de aanwezigheid van een talrijk garnizoen. In 1815 werd M. hoofdstad der nieuwe Nederlandsche provincie Limburg.

Het scheen, dat nu betere tijden voor haar economischen bloei waren aangebroken. De Noordelijke Nederlanden waren met de Zuidelijke vereenigd en de Regeering van Willem I gaf zich veel moeite om door het scheppen van goede verkeerswegen handel en nijverheid te bevorderen. Zoo kreeg Maastricht o. a. door de Zuid-Willemsvaart een tweeden waterweg naar het Noorden en werd het door een nieuwen breeden straatweg met Aken verbonden. Het aantal inwoners, dat in 1821 nog 19.391 bedroeg, was in 1829 reeds gestegen tot 24.444. In 1830 greep echter de Belgische Omwenteling plaats en deze werd in economisch opzicht noodlottig voor de stad. Ze verkeerde 9 jaren lang in staat van beleg, en de generaal Dibbets handhaafde er streng het Nederlandsch gezag, Als eindelijk in 1839 de helft dier provincie aan Nederland terugkeerde lag de hoofdstad op een uithoek en was ze op den linker oever van de Maas van alle zijden door Belgisch gebied zeer nauw ingesloten. De Maas was stroomafwaarts over een groote uitgestrektheid grensrivier geworden en verloor weldra haar beteekenis als waterweg door de aftappingen, die door een ongelukkig tractaat aan België werden toegestaan. Het graven van een kanaal naar Luik, het aanleggen van spoorwegen naar Aken, Luik, Hasselt en Roermond, het slechten der vestingwerken, dat alles was niet in staat om de stad tot grooten voorspoed te brengen.

Het aantal inwoners nam niet in gelijke mate toe als in de overige provinciale hoofdsteden van ons land. Het bedroeg 1839: 25.483; 1879: 29.595; 1919: 41.305. Toch werd Maastricht in de 19de eeuw nog een fabrieksstad van beteekenis. Vooral de porselein- en aardewerkindustrie ontwikkelde zich op groote schaal, hoofdzakelijk door den ondernemingsgeest van den fabrikant Petrus Regout en den lagen levensstandaard in het Zuiden. De arbeidersbevolking kwam echter niet tot grootere welvaart, het pauperisme tierde er welig, de woningtoestanden waren allerellendigst en de kindersterfte buitengewoon hoog. In de laatste jaren is er echter door een krachtige actie op sociaal gebied eenige verbetering gekomen, die door de hedendaagsche sociale wetgeving bevorderd wordt. Daarenboven bestaat er thans uitzicht op een grooteren en snelleren vooruitgang der stad op economisch gebied. De voornaamste gronden daarvan zijn de intensieve ontginning der kolenmijnen in Zuid-Limburg en de rechtstreeksche verbinding der stad met het mijndistrict door den aanleg van de lijn Valkenburg—Heerlen, de uitbreidingswet van 1919, waardoor de aangrenzende gemeenten geheel of gedeeltelijk werden ingelijfd, de in aanleg zijnde nieuwe tramlijnen en tenslotte de belofte der Regeering om in plaats van de Maaskanalisatie een lateraal kanaal met groote vaardiepte te graven.

De stad is een der merkwaardigste steden vau ons land wegens het groot aantal oude gebouwen en de schilderachtige omgeving. Een monumentale steenen brug met 9 bogen dient ter verbinding met den rechter-Maasoever, waar het kleinere stadsgedeelte, dat den naam van Wijk draagt, gelegen is. Die brug werd gebouwd van 1280 tot 1298 en later van 1684 tot 1716 bij gedeelten vernieuwd. De voornaamste gebouwen zijn: het stadhuis op de markt, dat van 1659—1664 gebouwd werd door den Haagschen architect Pieter Post; het zoogenaamde Oud-stadhuis op den hoek van de Kleine Straat en de Jodenstraat, het vroegere Dinghuis (XVe eeuw); het gouvernementshótel (XVIIIe eeuw); de Helpoort (1229); de St.-Servaaskerk (Vle—XVe eeuw); de O. L. Vrouwenkerk (X—XVe eeuw), de St. Janskerk (XHIe—XVe eeuw); de St. Mathiaskerk (XVe eeuw); de voormalige Dominikanenkerk (XHIe—XlVe eeuw); de voormalige Franciskanenkerk (XIHe—XIVe eeuw), thans Rijksarchiefgebouw; de voormalige Kruisheerenkerk (XVe eeuw) en de voormalige Augustijnenkerk (XVIIe eeuw), thans parochiekerk van St. Jozef. Onder de pleinen is het Vrijthof het voornaamste; het ligt in het centrum der stad, is rondom met een dubbele rij lindeboomen beplant en door prachtige gebouwen omgeven.

Als parken verdienen vermelding: het oude stadspark aan de Maas, het Villa-park met zwanenvijver en het nieuw aangelegde Aldenhofspark met berenkuil en hertenkamp. Door de inlijving van Sint Pieter is de beroemde St. Pietersberg met zijn onderaardsche groeven en zijn natuurschoon (Slavante) stadsgebied geworden. Groot is het aantal instellingen van weldadigheid. Naast de verschillende parochiale armbesturen is er een burgerlijk armbestuur, dat zijn zetel heeft te Calvariënberg cn zijn er nog een R.K. Weeshuis, een Protestantsch Weeshuis, de Nieuwenhof voor halve weezen, het Gesticht van den H. Vincentius a Paulo, het Gesticht der twaalf Apostelen, het Mornus-Oud-Mannenhuis, de Oogenkliniek, enz. Vau de 53.658 inw., die de gemeente Maastricht op 1 Jan. 1920 telde, waren er 51.889 Roomsch-Katholiek.

Deze zijn verdeeld over 13 parochies, waarvan er 10 onder het dekenaat Maastricht, 2 onder dat van Wijk en 1 onder dat van Meerssen ressorteeren. Verder waren er 1023 Nerderl. Hervormden met de St. Jan als kerk, en o. a. 39 Waalsch-Hervormden met een eigen kerk in de St. Pieterstraat, 98 EvangelischLutherschen met een eigen kerk in de Hondstraat, 340 Nederlandsch-Israëlieten met een synagogegebouw in de Bogaarden straat.