Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Amsterdam

betekenis & definitie

Amsterdam - (Lat. Amstelodamum), gelegen op 52° 22' 30" N.B. en 4° 53' 8" O.L. van Greenwich, is de hoofdstad van Nederland: volgens de grondwet, omdat de inhuldiging des Konings in deze stad moet geschieden. Bovendien is ze nog steeds de grootste koopstad en het middelpunt op velerlei gebied. Het wapen van A. stelt voor: In keel (rood) een pal van sabel (zwart), beladen met drie verkorte St. Andrieskruisen van zilver, palsgewijze gerangschikt; het schild gedekt met de Rudolphinische Keizerlijke kroon en van weerszijden vastgehouden door twee van keel getongde leeuwen in natuurlijke kleur, staande op een piëdestal of console.

De keizerskroon dankt A. aan Maximiliaan van Oostenrijk. Veel genoegen beleefde die vorst van zijn onderdanen in Nederland niet. Niet slechts, dat zij hem in Brugge gevangen zetten, maar men onthield hem ook ’t geld, waaraan hij zoo dringend behoefte had. Amstelredamme echter haalde in 1486 hem feestelijk in en uit dankbaarheid voor de gulle ontvangst en misschien nog meer voor den herhaalden steun met geld en schepen schonk Maximiliaan in 1489 den goeden Poorteren ’t privilegie van „nu voortaen tot eeuwighen daghen” de keizerlijke kroon, te voeren boven het wapen der stad. Inderdaad, een belangrijke gift; niet voor Maximiliaan, den Roomsch-Koning (toekomstig Duitsch keizer), maar voor de Amsterdammers, want dit wapen, dat op alle geleidebrieven werd gedrukt, zal hen menigmaal tegen gewelddadigheden hebben beschermd.

De GESCHIEDENIS van A.’s prilste jeugd is door historisch onderzoek tot het rijk der fabelen, tenminste tot dat der niet-onmogelijkheden verwezen. Het kasteel der heeren van Aemstel, dat men zoo precies bij Nieuwendijk en Dirk-van-Hasseltsteeg wist aan te wijzen, de edele zorg der verschillende Gijsbrechten voor A., veel van wat Ter Gouw van ’t beroemde visschersdorp wist te verhalen, ’t staat historisch niet meer vast. Eerder zou men mogen zeggen, dat het verdwijnen der Aemstels een zegen voor A. is geweest. Toen in 1317 de stad voor goed en rechtstreeks aan Holland kwam, volgde een onafgebroken tijd van vooruitgang, iets, wat bij meer steden valt aan te wijzen. Het was beter onder den graaf alleen, dan onder graaf en heer te staan. Al was het tevoren al van eenige beteekenis, eerst in 1276 komt het dorp voor in een oorkonde, waarin „Floris V aan de „homines manentes apud Amestelledamme”, de lieden wonende aan den Amsteldam, tolvrijheid schonk door geheel Holland. In 1300 zal het waarschijnlijk tot stad zijn bevorderd; in 1342 werd de stadsbrief belangrijk uitgebreid.

Reeds omstreeks 1300 dreven verschillende Nederl. plaatsen handel met Hamburg, dat na 1300 bier, ook naar Holland, gaat uitvoeren. De Hollandsche graaf stelt vóór 1323 een biertol in te Amsterdam en belet, dat elders langs gevoerd wordt, om den tol te ontduiken. Daardoor concentreert zich de Hamburgsche bierhandel te A., die spoedig van veel belang wordt. Bier was toen de gewone en haast eenige volksdrank. Mogelijk werden in ’t midden der 14e eeuw reeds 35.000 tonnen aangevoerd, voornamelijk door Duitschers, maar weldra varen ook Hollanders. Het te A. overgeladen bier werd door A.’sche kooplieden weer verder Holland ingebracht. Zoo ontwikkelde zich de handel, die spoedig ook andere producten ging vervoeren, die vrij van tol waren en bleven. Dat A. toen al drukken handel over den IJsel op den Rijn had, blijkt uit de twisten met Deventer over den Kotertol (1330 en volgende jaren). Na 1368 verliest de handel op A. zijn speciaal Hamburgsch karakter; ook andere Duitschers treden op; bovendien gaan de Amsterdammers meer en meer zelf varen, naar Pruisen en Schonen (in ’t Zuiden van Zweden).

De Pruisische handel, veelal naar Vlaanderen, ging over Hamburg. De Oostzeekooplieden verkochten in die stad hun waren, waarschijnlijk ook aan Nederlanders, die ze weer in 't Westen verhandelden, en weldra hun vrachtvaarders werden. Lid van de Hanze is A. nooit formeel geweest. Wel sloot het zich aan bij de zoogenaamde Keulsche confederatie (1367), om den Deenschen koning Waldemar te beteugelen, die door zijn veroveringen den handel op Pruisen bedreigde, maar in 1370 tot vrede werd gedwongen: een der gewichtigste overwinningen door kooplieden ooit op vorstenwillekeur behaald. In dien tijd kwam de haring met groote scholen in de Sont; daar ontwikkelde zich de vischvangst en in haar gevolg de handel. De Schonensche markten werden de belangrijkste stapelen handelsplaatsen van Noord-Europa en zijn dat tot diep in de 16e eeuw gebleven. Toen nu in genoemden oorlog de bondgenoot der Hanze, koning Albrecht van Zweden, op Waldemar, Schonen veroverde, zorgden de Amsterdammers er gauw voor van hem privilegiën te verwerven. Ze mochten een „fille” op Schonen hebben, d. i. een kleine visschers- en handelsnederzetting, een soort tentdorp, waar kooplieden gedurende den visch- en markttijd woonden, ze verwierven vrijen handel in Denemarken en Schonen.

In 1368 had overigens Kampen nog meer dan de helft van den Nederlandschen Oostzeehandel, Amsterdam Door den St.-Elizabethsvloed (1421) en de overstrooming van den Hollandschen waard werd echter de Waal in zijn loop aanzienlijk verkort, ging sneller stroomen en trok zooveel water, dat de IJsel, vroeger de hoofdarm, haast droog kwam te liggen en de bloei der IJselsteden verdween. Steeds verder in de Oostzee, tot in Polen en Rusland, breidde de A.’sche handel zich uit en haalde visch, hout, maar vooral graan. Het was niet te verwachten, dat de Hanze, en daaronder vooral het machtige Lübeck, zich goedsmoeds zouden laten verdringen door de sneller en goedkooper varende Hollandsche schepen. Hollandsche, want de zeevarende boerenbevolking van West-Friesl. en Waterland, die de bemanning leverde voor de koopvaardijvloot, was reeds in de 16e eeuw voor een groot deel in dienst van A., dat dus de leiding had in den grooten strijd met de Hanze, die eindelijk het onderspit moest delven. Een der hoofdzaken was de achteruitgang van Lübeck door woelingen in de stad, die de kracht der regeering verlamden. Voor A. was ’t een geluk, dat het niet in zijn ontwikkeling gestuit is door dergelijke gevaarlijke sociale schokken. Dat was zoowel aan de geringe ontwikkeling van het gildewezen en de groote vrijheid van handel, door privilegiën beschermd, als aan den eigenaardigen regeeringsvorm te danken.

Evenals iedere andere Hollandsche stad bezat ook A. een vroedschap en berustte de uitvoerende macht bij den schout en 7 schepenen voor de rechtspraak en bij de burgemeesters voor de verdere aangelegenheden. Maar het verschil was dit, dat terwijl de burgemeesters elders door de vroedschap of uit een dubbeltal door den stadhouder gekozen werden en dus afhankelijk van vroedschap en stadhouder waren, de 4 A.’sche burgemeesters, volgens het charter, door hertog Albrecht aan de stad verleend in 1400, gekozen werden door den zoogenaamden oudraad, een college, waarin de afgetreden schepenen en burgemeesters zitting hadden. Zoo kreeg men als ’t ware een raad van lieden, die al eens burgemeester of schepen geweest waren en waarvan de leden elkaar tot burgemeester kozen. Vandaar ’t spreekwoord: ééns burgemeester, altijd burgemeester. Overigens bleef een van de 4 burgemeesters twee in plaats van één jaar aan, zeker om nieuwelingen ’t burgemeesterschap te leeren. Onafhankelijk waren ze dus van stadhouder en vroedschap. Evenzoo van ’t volk, dat in die dagen slechts had te gehoorzamen. Tal van voorbeelden zijn daar, om ’t te bewijzen.

Dat stadhouder Willem II niet tot de vroedschap werd toegelaten, noch als afgezant der Staten-Generaal, noch als stadhouder, had hij aan de burgemeesters te danken. Vruchteloos stuitten al zijn pogingen op hun standvastigheid af. En toen men in 1683 Willem III wel in de vroedschap toeliet, durfde een der burgemeesters, waarschijnlijk Van Beuningen, zeggen, „dat A. niet van gevoelen zou veranderen, al ware het maar, om aan de nakomelingschap te toonen, dat zelfs de tegenwoordigheid eens prinsen van Oranje niet in staat was geweest, de vrije raadplegingen der vroedschap te beletten”. Voor anderen was zoo’n houding niet bijster aangenaam, maar de handel vond in een dergelijk krachtig en kundig bestuur zijn beste voorvechters. Meestal ten minste. Toen in 1672 Den Briel en verdere Hollandsche steden het Spaansche juk afwierpen, weigerde A. standvastig met Holland gemeene zaak te maken. Waarom? A. had zich steeds wel bevonden bij zijn trouw aan den landsvorst. Was de politiek van Karel V soms met het handelsbelang in strijd, dat goede verstandhouding eischte met den regeerder in Denemarken, wat zijn troonrecht ook mocht zijn, had het ook te lijden van Fransche oorlogen, toch trok het voordeel van de keizerlijke bescherming en van het wereldrijk, waartoe het behoorde, niet het minst van den ontluikenden handel op Spanje, waar men het Fransch der Bourgondiërs kon spreken, in de Nederlanden zelf in toenemende mate de omgangstaal.

Meer en meer werden de Hollanders de vrachtvaarders tusschen Oosten Middellandsche zee, die van geheel Europa. Maar de Hervorming deed haar intocht. Wel werden de buitensporigheden der Wederdoopers krachtig onderdrukt, doch binnenkort waren vele en ook groote kooplieden de nieuwe leer toegedaan. Men was ontevreden met het oude stadsbestuur: genoemde machtige kooplieden wilden zelf in de regeering. Brederode, de groote Geus, dacht van Amsterdam een steunpunt te maken tegen de regeering. Maar Oranje ging bij Alva’s nadering naar Duitschland; hem volgden Brederode en vele anderen. Ook in A. was dat het sein tot een algemeene vlucht der gereformeerden. Wat zeilen kon, ging met vluchtelingen de stad uit.

Zelfs in Koningsbergen en Danzig treffen we A.’sche ballingen aan. Groote schade berokkende die uittocht aan den handel maar groote voldoening verwekte ze bij ’t stadsbestuur, dat de onrustige elementen maar al te graag zag verdwijnen. Kon er sprake zijn voor de machtige Katholieke burgemeesters om zich bij den opstand aan te sluiten? Van ’t getrouwe A. maakte weldra Alva ’t hoofdkwartier in den strijd tegen Holland. Doch de opstand zegevierde: de Pacificatie van Gent beval in 1576 o.a. terugkeer der ballingen en teruggave der geconfisqueerde goederen. Dat beteekende voor Burgemeesteren den terugkeer van hun bitterste vijanden, hun naderenden val. Lang aarzelden zij; toen echter Don Jan zelf in 1577 de Pacificatie had erkend, moest onderhandeld worden en 8 Febr. 1578 sloot A. in den Haag de Satisfactie met Prins en Staten, ’t Wordt nu een geheel ander, een Calvinistisch A., maar ’t machtige bestuur is gebleven: de spanning tusschen volk en regeering wordt te groot, een uitbarsting volgt, waarbij magistraten en geestelijken tusschen hagen van schutters naar het Damrak worden geleid en in twee schuiten gepakt. Buiten de stad liet men hen vrij gaan. Was vóór 1578 tengevolge van de blokkade door de Hollanders Amsterdams handel weggekwijnd en had zelfs de stad gebrek geleden, na de Alteratie, nu de zee weer vrij was en vele ervaren kooplieden teruggekeerd, ging hij met reuzenschreden vooruit.

Weldra beginnen Parma’s veroveringen in de Zuidelijke Nederlanden, valt in 1585 zelfs Antwerpen en wordt de Schelde gesloten. Veel bekwame en rijke kooplieden hadden reeds hun handel en kapitaal naar hier overgebracht of deden ’t nu, Spaansche en Port. Joden met hun kennis van den handel op de Levant werden door Filips verjaagd en vestigden zich hier mede. Telkens breidt de stad zich uit. Weldra vaart men op Indië. Het zijn A.’sche kooplieden, die Houtman naar Lissabon zenden om bijzonderheden omtrent de vaart te vernemen; hier wordt na bespreking met Plancius de eerste Compagnie van Verre opgericht en vaart de eerste vloot van vier schepen uit. Een volledig overzicht van dien en anderen handel kan hier niet gegeven worden, wij moeten naar boeken over de Vad. Gesch. en onze litteratuur (zie beneden) verwijzen; bekend genoeg zijn de groote winsten, die de O.-Indische Compagnie en aanvankelijk door kaapvaart de West-Ind.

C. maakte. Van de uitkeeringen der O.-I. C. kreeg A. de helft, van die der West-I. C. 4/9. Maar waarschijnlijk was de verhouding nog veel gunstiger: tal van A. bezaten nog aandeelen in andere Kamers dan de Amsterdamsche.

Bovendien brachten de compagnieën ook veel indirect voordeel aan, door verhandeling van waren en uitrusten der schepen. Zoo werd A. meer en meer de stad, waar belangrijke kapitalen werden gevormd en waar zich dus de geldmarkt van Europa bevond. In ’t algemeen ging de uitbreiding van den handel geregeld voort, alleen door de oorlogen telkens tijdelijk opgehouden. Vooral na den vrede van Nijmegen (1678) vangt een periode van schitterenden bloei aan.

Tegen velen moest in den loop der tijden die handel worden verdedigd. Lastig waren soms de toegestroomde vreemdelingen, vooral de Calvinisten uit Vlaanderen en Brabant. Spottend zagen ze neer op de overheidspersonen, die soms eenvoudige kooplieden waren en minachtend spraken zij van Hans Houtkooper en Hans Kaaskooper. Niet al te vaardig gehoorzaamden zij hen, die zij in stand ver beneden zich achtten. Die Calvinisten uit het Zuiden hadden hun hoop op Leiceister gebouwd. Maar dit was de man niet om hen te doen overwinnen. Hij wist niet eens, dat het kwade politiek is, hen, op wier geloofsijver men een beroep doet, met verlies hunner nering te bedreigen. En wat anders was de strekking van het beruchte plakkaat, waarbij de uitvoer naar den vijand, dus de geheele handel op Spanje en Portugal, een hoofdmiddel van ons bestaan, werd verboden en afgesneden, een wet, die, ware de overwinning aan Leiceister verbleven.

Hollands handel den doodsteek had toegebracht. Aan zulk een staatsman kon A., dat wel door Calvinisten, maar tevens door kooplieden werd geregeerd, niet gehoorzamen en zijn bevelen bleven onuitgevoerd. Ook weerden de A. zich tegen de Staten-Generaal en de Staten van Holland. Zoo bijv. bij het sluiten van het Twaalfjarig Bestand. Al had in de laatste jaren het verschil tusschen Holland en A. gesluimerd, bij zoo’n gewichtig vraagpunt kon de groote stad in haar ondernemingsgeest gevoelig getroffen worden. De handel op Indië, die, schoon eerst sedert eenige jaren ontloken, reeds nu schatten aanbracht, had daar zijn hoofdzetel en grooten politieken invloed.

Die handel was echter scherp tegen elken vrede. Want een goed (volgens sommigen het beste) deel zijner rijke inkomsten trok hij uit de prijzen en den buit, dien men op Portugees en Spanjaard behaalde. Zijn bloei, ja zijn bestaan, scheen met het behoud van dien tak zijner inkomsten te zijn gemoeid. Dat overwoog Amstels vroedschap almede, toen zij zich zoo hardnekkig tegen het Bestand te weer stelde. Nooit heeft men ’t Oldenbamevelt kunnen vergeven, dat ’t Bestand de uitvoering der groote plannen verhinderde van de kaapvaart op de Spaansche bezittingen op nog grooter schaal te drijven: de oprichting der W.I. Compagnie, waarvan men nog grooter voordeel verwachtte dan van de O.-Indische.

Met het Oranjehuis moest de Amsterdamsche zelfstandigheid noodzakelijk in conflict komen. De meegaande, ten slotte ziekelijke, Frederik Hendrik was in 1647 gestorven en opgevolgd door den jongen, vurigen Willem II, die tegen A. wel opdurfde. Wel is waar mislukte de verrassing in 1650, maar A. gaf toch na de korte belegering toe, al werd ’t hoofddoel van den stadhouder, verzetting der wet, dus bezetten der regeering door Oranjegezinden, eerst te Amsterdam en later in geheel Holland, niet bereikt. Als Willem III zich met volle kracht tegen Lodewijk XIV te weer stelt, beraamt A. met diens gezant d’Avaux in ’t geheim middelen, om Willems pogingen te doen mislukken, daar A.’s handelspolitiek een geheel andere was dan de staatkunde van den stadhouder. Een pakket brieven, waarin d’Avaux zijn meester den loop der onderhandelingen tusschen hem en de koopstad uiteenzette, werd onderschept en den prins toegezonden. Een hevige twist brak uit. Maar Lodewijk verdreef de Protestanten uit Frankrijk. Vele réfugié’s vestigden zich in A. Hun verhalen over het lijden, dat Frankrijks koning, de vriend der Amsterdammers, hun geloofsgenooten deed ondergaan, bracht een verzoening met Willem III teweeg, dien de stad sinds in alles, zoo in zijn Engelsche troonsbeklimming, trouw ter zijde stond.

De krachtige van Beuningen was door den voorzichtigen Joh. Hudde vervangen. Ook de raadpensionarissen moesten met A. rekening houden. De Witt was een man met scherp verstand en van groote bekwaamheid. Maar toch valt te betwijfelen, of de verschillende steden wel zoo lang het overwicht van den Dortschen burger zouden hebben geduld, was hij niet door zijn huwelijk met Wendela Bicker aan de bekende regentenfamilie der Bickers te Amsterdam vermaagschapt geweest en had hij niet op die wijze door de aangetrouwde familieleden de stad A. ter dagvaart voor zich gewonnen.

Eerst besprak De Witt de zaken met de A.’sche afgevaardigden en waren zij het eenmaal eens, dan wist de Witt er middelen genoeg op, om het verlangde besluit te doen nemen. Zoolang De Graeff van Zuidpolsbroek, een oom van Wendela Bicker, de leider der A.’sche regenten was, viel De Witt het regeeren niet moeilijk; toen hij echter door Valckenier werd vervangen, kon de raadpensionaris slechts met de grootste inspanning meester der Statenvergadering van Holland blijven. Wat ’t buitenland betreft, dat kreeg met A. te doen, zoodra het maar een vinger uitstak naar diens handel, vooral als de vreemdelingen aanvechtingen kregen om zich van Sont of Oost-Zee meester te maken. Reeds Filips II had die gevoelige plek van A.’s handel bespeurd, maar toen de Zweedsche koning Karel X Gustaaf er ernst van maakte, de Oostzee ging beschouwen als een Zweedsch meer, waarvan de oeverlanden veroverd moesten worden, Danzig, onze korenschuur, ging belegeren en Kopenhagen in ’t nauw bracht, ja, toen zou De Witt nog getracht hebben door onderhandelingen alles weer in orde te brengen, maar door A. werd tot krachtiger hulpbetoon besloten. Van Beuningen voornamelijk, de doortastende, maar tevens beleidvolle regent, die de Noordsche zaken haast als een vorst leidde, wist in ’t belang en ter eere van A. den Noordschen oorlog te doen ontbranden, waarin onze vloot zegevierend optrad.

Na dezen schoonen bloei van fier A. raakt in de 18e eeuw langzamerhand ’t belangwekkende in A.’s geschiedenis zoek. Geen krachtige, domineerende burgemeestersfiguren, maar zelfzucht der familieregeering. Het wordt meer en meer de geschiedenis van Nederland. Niet, dat de handel achteruit ging, hij bloeide nog steeds en groot waren vooral de beleggingen van A.’sch kapitaal in buitenlandsche schuld en ondernemingen. Al groeide de ijver van de naburen aan, onzen handel, onze winsten, koloniën en nijverheid over te nemen, al werd hun nijverheid, hun welvaart steeds grooter, eerst na een tijdelijken teruggang in den 4en Engelschen oorlog kan men in den Franschen tijd spreken van het verval van onzen handel. Hoe groot dat was, hoe daarna A. tot nieuw leven ontwaakt en na een zoeken en tasten, om zich aan de veranderde tijdsomstandigheden aan te passen, een nieuw tijdperk van bloei intreedt, kan hier niet vermeld worden. Men zie de handboeken der Vad. Gesch. en hier beneden onder Stadsplan en Havenwerken.

STADSPLAN. De oudste voordeelen van A.’s ligging laten zich gissen. Het ontstond, waar IJ en Amstel samen kwamen, dus van waar uit men Holland kon binnendringen. Bij deze samenkomst van twee waterwegen waren goede voorwaarden voor een nederzetting. De omringende lage graslanden leverden vee, de zee visch, handel deed ’t overige. Ook de plaats van dit dorpje aan den rechteroever van den Amstel laat zich aanwijzen. Ten O. van de Beurs; op de plaats ongeveer, waar nu de Oude Kerk en een deel der Warmoesstraat zich bevinden. Als echte waterlandbewoners had men een zandplaat uitgekozen, die wat droger was, dan de moerassige plekken ten N. en ten Z. Ten Z., dat is dus tegenwoordig De Nes. Misschien wijzen namen als Nes, Gansoorde, zóoals ’t Noordelijk déél van de Nes vroeger heette, en „de Brakke Grond” nog op ’t oude moeras.

Heel veilig lag echter noch ons dorpje, noch de graslanden van Amstelland; stormvloeden, die de binnenwateren op joegen, moeten het hebben overstroomd. Wanneer de bedijking en ’t leggen van een dam in den Amstel heeft plaats gehad, staat niet vast. ’t Open gedeelte van den Amstel, ten N. van den dam, werd nu een mooie en veilige haven (Damrak; rak = vaart), terwijl ten Z. van den dam de Amstel Rokin heet (rak in = binnenrak). Zoo was dan A. een haven met U-vormig daaromheen een dijk met de houten, geteerde, eerst later geverfde huizen. Nog heet de straat ten W. van en evenwijdig aan ’t Damrak de Nieuwendijk, in tegenstelling met het oudste deel der stad in ’t O. Na 1317 (zie boven) moest de stad telkens worden uitgelegd. Het was en bleef echter een lengtestad met den Amstel als as. Naar ’t Zuiden langs ’t Rokin breidde ze zich uit, zoodat de Nes in ’t verlengde van de Warmoesstraat kwam te liggen, terwijl ook de Nieuwendijk werd doorgetrokken en zoo de straat gevormd, die later als herinnering aan zijn bestemming tot veemarkt den naam Kalverstraat zal dragen. Aan den Oostkant, de Oude Zijde, wordt de stadsgracht gevormd door den lateren Oudezijds-Voorburgwal, aan den Westkant in hoofdzaak door den Nieuwezijds-Voorburgwal. Spui en Grim vormen later de Zuidelijke begrenzing.

De Grim zal een watertje geweest zijn, dat door het lage land (De Nes) stroomde. Niet lang daarna echter is de stad weer te klein en in 1367 wordt aan de Zuidwestelijke grens der stad een strook gronds er bij getrokken, door een nieuwe gracht omgeven; op het aldus gevormde eiland wordt o. a. het Begijnhof gebouwd; de gracht, die het van de stad scheidt, loopt nog lang als Bagijnensloot achter de huizen der Kalverstraat. Omstreeks 1380 blijkt deze uitbreiding onvoldoende te zijn geweest; men graaft eerst de Oude-, daarna de Nieuwezijds-achterburgwallen. De laatste heet tegenwoordig Spuistraat en is gedempt. Tegen het einde van de 14e eeuw ijvert Geert Groote voor een hervorming van het geestelijk leven en overal in ons land verrijzen kloosters, naar het voorbeeld van dat te Windesheim ingericht. Ook A. krijgt er, ook stichtingen in de stad; het gevolg is een belangrijke uitbreiding aan de Oostzijde, wat in den onrustigen tijd van Jacoba van Beieren gevaarlijk wordt, daar de vijand zich in deze kloostergebouwen kan nestelen en de stad bedreigen. Zoo wordt in 1425 een „uterste” gracht gegraven om de nieuwe deelen te beschermen: de latere Geldersche kade en Kloveniersburgwal. Voor de regelmaat krijgt binnenkort ook de Westkant een beurt en wordt het Singel (= grens.

Hier: buitenzijde der gracht, vroeger Koningsgracht) aangelegd. Van 1482—1500 bouwt men om de stad den stadsmuur op raad van Max., na diens bezoek in 1481, terwijl men vroeger de stadsgracht voldoende bescherming had geacht. Zien wij even rond. ’t A. van die dagen moet reeds een aanzienlijke stad zijn geweest. Maar wat een toestanden binnen die minren waren, daarvan rijzen in onzen tijd de haren te berge. De grachten, waarvan het water gebruikt werd voor het bierbrouwen en ’t koken der spijzen, werden hoe langer, hoe vuiler.

In 1475 werd verboden „dode paerden, coeyen, calveren, verkens, scapen, honden of catten” in ’t water te werpen. Tenminste binnen de stad. Als Karel V in 1640 van plan is, A. te bezoeken, wordt hem dit ontraden „omdat t’ A. de vier elementen gecorrumpeert zijn, ende om te behoeden die gesontheyt van Sijne Majesteyt ende degenen, die hem volgen ende water drincken willen, ’t welck t’ Amsterdam nyet en doecht”. ’t Is waar, tot voor kort was ’t water der A.sche grachten evenmin welriekend en werd het als stadsriool beschouwd. Maar nu is een groote verbetering ingetreden, doordat men de riooleering ter hand heeft genomen en in de Zuiderzee loost tot groote vreugd der Durgerdammers. De Dam, zooals wij dien kennen, bestond oudtijds uit twee deelen:

1) Den eigenlijken dam in den Amstel met zijn sluizen, dien men oorspronkelijk den Middeldam en vervolgens den Vijgendam noemde en 2) Het ten W. daarvan gelegen marktplein, van ouds „de Plaetse”, waarop later geheel ten onrechte de naam Dam is overgebracht.

De dam had sluizen en de rivier was daar overwelfd. Schepen konden met gestreken mast passeeren. Op de ruimte, die buiten de sluizen nog van den Dam overbleef, werden ten W. van die sluizen huizen gezet, ten O. was de vischmarkt. De huizen op de Plaetse hadden dezelfde rooilijn als tegenwoordig tusschen Rokin en Kalverstraat, maar aan den anderen kant liepen Nienwendijk en Damrak veel verder door, ongeveer tot op de plaats, waar het Monument heeft gestaan, terwijl het vroegere stadhuis in de rooilijn stond van Kieuwendijk en Kalverstraat. Op die kleine ruimte stond bovendien nog de Waag en werd markt gehouden. Dat het er veel te druk kon zijn, is begrijpelijk. Een merkwaardig plekje in den tegenwoordigen tijd is het Begijnhof. Welk een tegenstelling, als men van de bij nacht en dag rustelooze Kalverstraat komend door het onaanzienlijke Begijnhofsteegje dit stille, vreedzame plekje betreedt.

Een diepen indruk maakt dit vergeten hoekje; men voelt zich in een anderen tijd verplaatst, in een vreedzaam, landelijk dorpje, waar zich op ’t met boomen omzoomde plein ’t witte kerkje der Engelsche Presbyterianen verheft en ouderwets-nette burgerwoningen met tuintjes en hekjes ’t geheel omgeven. Aardig is het ook te letten op de tallooze stegen, die nog in den tegenwoordigen tijd in hoofdzaak W.—O. loopen en alle zich richten op Damrak en Rokin. Daar, bij de haven, had ieder belang. Daar moest men vlug kunnen komen. „Het schiprijck A. vol nauwbehuysde Huysen ghepropt” had nog geen ruimte over voor breede verkeerswegen. Van de oude versterkingswerken zijn nog tegenwoordig herinneringen. Zoo staat op de Nieuwmarkt nog de Waag of Oude St. Anthonisoort. In de 17e eeuw is op het binnenplein een ooge spits gezet, waardoor het geheel het voorkomen van een middeleeuwsch kasteel heeft gekregen.

Tot voor kort was daar het archief, nu in ’t Zuiden der stad aan den Amsteldijk (West. v. d. Amstel). De Schreijerstoren (hoek Geldersche kade en Prins-Hendrikkade) heeft niets te maken met weenende vrouwen, die haar mannen zien scheep gaan naar Oost-Indië, het Middeleeuwsche „Scray-toren” wil zeggen schuine toren en is verwant aan ons schrijlings. Door ophooging van den grond er om heen is ’t benedenstuk bedolven. Aan de N.-Oostzijde waren op de Lastage scheepstimmerwerven en weldra een winterhaven. Toen in 1612 de Gelderschen een aanval deden en veel schade aan schepen en loodsen toebrachten, werd ook dit gedeelte der stad versterkt door een schans en den zwaren Montelbaanstoren, die, nadat ze in de stad was komen te liggen, met nieuw bovenstuk werd voorzien en nog een sieraad van de Oude Schans is. Staat men tegenwoordig op ’t Sophiaplein, dan herkent men den ouden vorm van het Rondeel, dat den Amstel moest beschermen, nog in den vorm van „Hôtelde l’Europe”.

Vervolgen we ons stadsplan. Na de alteratie (1578) nam de stad telkens [in bevolking toe; het duurde niet lang of ze barstte uit haar muren, in 1586 en ’93, in 1612 en 1663 werd ze vergroot. De uitbreiding in 1686 is die van de Lastage bovengenoemd. Daarop werd in 1593 de stad aanzienlijk uitgelegd. Tot waar zich nu Heerengr. in ’t W., Koningsplein, Reguliersdwarsstraat, Rembrandtplein, Amstelstraat, Blauwbrug, Nieuwe-Amstelstraat, Rapenburgerstraat en Schippersgracht bevinden en waardoor A. den halvenmaanvorm kreeg. Vooral in ’t O. werd dus de stad uitgebreid, daar kreeg men de 3 groote eilanden Marken, Rapenburg en Uilenburg (dat nu wegens onbewoonbaarheid zal verdwijnen) met zulke wijde en diepe grachten, dat de grootste schepen in deze scheepsbouwwijk van stapel konden loopen. Hier vestigden zich eveneens de Admiraliteit en de O.-Ind. C. Ook de Israëlieten, die juist in dezen tijd in zoo grooten getale naar Amsterdam stroomden.

Tegenwoordig hebben ze zich ook verder in de stad uitgebreid. Onder den Jodenhoek verstaat men het eiland, in ’t N. begrensd door de IJgracht, ten O. door de Nieuwe Heerengracht, ten Z. door den Binnen-Amstel, ten W. door den Zwanenburgwal en de Oude Schans. Maar ook St. Anthoniebreestraat, Weesperstraat loopen door Jodenbuurten tegenwoordig. In de Jodenbreestraat is het Rembrandthuis, nu museum. In plaats van den ouden muur kwam een breede wal met 12 bolwerken en gracht. Maar deze uitleg, die verre overtrof, wat men tot dusver in A. had gezien, bleek spoedig niet meer voldoende. In 1612 werd tot een nieuwe uitbreiding besloten.

Nu zou men de stad 3 x zoo groot maken. Op eenvoudig-geniale wijze werd ze met 3 concentrische grachten (Heeren-, Keizers- en Prinsengracht) omgeven, terwijl daarbuiten minder aanzienlijke buurten kwamen. Spoedig werd nu de Brouwersgracht in ’t N.W. gegraven, waarop de 3 grachten uitkomen, ten N. daarvan werden Haarlemmerstraat en dijk aangelegd en op het water de 3 eilanden veroverd (Bickers-, Prinsen- en Realeneiland), zoodat daarmede de Westelijke hoorn van de halve maan af was. Ten W. der grachten ligt de Jordaan, waarvan de naam nog steeds onverklaard is. Een echte volksbuurt, waar de straten bloemennamen dragen. Hier verliet men helaas het oorspronkelijk mooie stadsplan en volgde bij de straten eenvoudig de richting der reeds bestaande slooten en paden. Op den plattegrond is dat afzonderlijk karakter duidelijk te zien.

De genoemde vergrooting werd dus eerst in ’t W. begonnnen, tot de Leidsche Gracht, na 1663 volgt het overige. De huisnummering der grachten begint dus in ’t N.W. Aan de overzijde van den Amstel, dus in ’t O., werd de (Nieuwe) Heerengracht tot het IJ doorgetrokken, maar de Keizersgracht liet men in de Muidergracht loopen, terwijl daar ten N. van, de Plantage in 1682 werd aangelegd, naar den smaak van dien tijd als een soort lustwarande met zomertuinen, koepels en priëelen, om zoo den Amsterdammer ook binnen zijn stad van de buitenlucht te laten profiteeren. De Prinsengracht verdeelde oorspronkelijk de Plantage in twee deelen, op de plaats ongeveer, waar nu het Panorama staat. De vijvers van Artis zijn er nog een overblijfsel van. Ten N. van de Plantage kwamen de Kadijk en de 3 eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg met de grootsche inrichtingen van Admiraliteit en O. I. C. Om de geheele stad kwam een zware wal met 26 vooruitspringende bolwerken, waaraan nog tegenwoordig de bochten van de Singelgracht herinneren. Om die gracht kwam een fraaie weg, met boomen beplant, de beroemde buitensingel, door dichters en schilders zoo vaak verheerlijkt.

Wat de 3 grachten aangaat, vooral in ’t voorjaar treft nóg de schilderachtige schoonheid, als water en het frissche groen der boomen met de vorstelijke huizen een schoon geheel vormen. Veel van deze oude patriciërswoningen zijn tegenwoordig voor kantoren ingericht. De beroemde „Bocht van de Heerengracht” is in ’t Z. bij de Spiegelstraat. Merkwaardig is’t Huis met de Hoofden, nu voor conservatorium ingericht, in ’t N.W. van de Keizersgracht. Tevens noemen we Museum Fodor (Keizersgr. bij de Vijzelstraat). Nu is afgebroken ’t Museum Six op de Heerengr. Een nadeel in den tegenwoordigen tijd is de nauwte der straten, loodrecht op de grachten.

Men tracht te verbeteren door ten minste bruggen over de grachten te verbreeden. Op soortgelijke manier is nu het Sophiaplein iets vergroot. Om ten minste een goede verbinding met het Z, der stad te krijgen, gaat men nu van dat plein uit de Vijzelstraat verbreeden. Een sieraad van ’t Sophiaplein is de bekende Munttoren, een meesterstukje van „De Keyser”. In het rampjaar 1672 werd hier (tot 1674) ook inderdaad geld gemunt. Iets verder is het grootere en mooie Rembrandtplein, de vroegere Botermarkt, waar oudtijds de Waag stond, in de geschiedenis bekend o. a. door het Pachtersoproer, nu met een aardig plantsoen en het gebronsd ijzeren standbeeld van Rembrandt versierd, terwijl wat achteraf ook Thorbecke op zijn plein met een standbeeld wordt geëerd.

Zoo kreeg A. dus de gedaante, die het tot het midden der 19e eeuw ongeveer behield. In den Franschen tijd kwam de achteruitgang. Het aantal inwoners der wegkwijnende wereldstad, dat in 1795 ongeveer 217.000 bedroeg, was in 1814 tot 180.000 gedaald. Vele huizen stonden ledig, overal armoede. Maar eindelijk scheen Nederlands vrijheids- en gelukszon weer. Flauw in ’t begin, want het viel handel en scheepvaart niet gemakkelijk de nieuwe banen te volgen, die de 19e eeuw met haar veranderde toestanden eischte. Te veel hield men nog vast aan ’t verleden. Maar vooruit ging men, met steeds sneller tred.

Mocht even vóór 1850 ’t vroegere zielental eerst zijn bereikt, omstreeks 1870 valt het begin van vernieuwde uitbreiding der stad. Welwaren 1825—’29 na de voltooiing van het Noord-Hollandschkanaal, den nieuwen weg van A. naar zee, het Wester- en Oosterdok aangelegd, waarbij men ten koste van het IJ de stad in ’t Noorden een weinig vergrootte, maar aan de landzijde bleef A. zijn ouden vorm behouden, al waren de wallen ± 1830 geslecht, zoodat langs de Singelgracht (de oude stadsgracht) de Amsterdammers hun Zondagwandelingetjes in ’t frissche groen konden volbrengen en de litteratuur van dien tijd telkens spreekt over de singels, slatuintjes, de molens en slooten, weilanden en grazend vee. Gelukkig had men de Muiderpoort en Haarlemmerpoort nog laten staan, als getuigen van den ouden tijd, die zich echter in de omgeving van de hedendaagsche straten niet geheel thuis gevoelen. In dit tijdperk van hernieuwd leven had A. een wakkeren strijder voor zijn uitbreiding, verfraaiing en bloei, voor de gezondheid en welvaart van de bevolking, n.l. dr. Sarphati (1813—66.) Wel mocht men hem in ’t Sarphatipark een monument wijden. Reeds in 1852 stichtte hij de „Vereeniging de Volksvlijt”, die op velerlei wijze de nijverheid in de hand werkte, o.a. door het houden van tentoonstellingen. Prins Frederik (’t mooie Frederiksplein met de fonteinen vóór ’t Paleis van Volksvlijt) steunde als beschermheer dit genootschap, terwijl dr. Sarphati voorzitter was.

Van dezen ging het plan tot stichting van het Paleis v. V. en herschepping van den omtrek uit. Zoo is ’t oude veld, waar schutterij en krijgsman werden gedrild, verdwenen, de veemarkten eveneens, plus de kazernes en in plaats van 't onooglijk stadsgedeelte verrees een nieuw met Sarphatistraat, Amstelhotel en Frederiksplein. De Plantage verdween als park. In 1858 werd aan „Natura Artis Magistra” grond afgestaan en verrezen nieuwe straten. Zonder alle uitbreidingen op den voet te volgen, moeten we er helaas op wijzen, dat niet al het nieuwe even mooi was. Ten eerste het ontbreken van een vast plan van uitbreiding, waardoor de groote en breede verkeerswegen, die de snelle verbinding der verschillende stadsgedeelten tot stand moeten brengen, eerst in de toekomst met hooge kosten zullen worden geschapen, iets waar men nóg altijd weinig rekening mee houdt. Maar vooral de aanleg van de vroeger beruchte buurt IJIJ (De Pijp, d. i. oorspronkelijk Ferdinand Bolstr. en omgeving, nu het Z. der stad, ten O. van de Boerenwetering), van het Van Lennepkwartier e.a. getuigt van weinig smaak. Het eerste is bekend door de straatnamen, aan onze beroemde schilders gewijd.

Weinig zouden dezen zich echter thuis gevoelen in dit mislukte stadsgedeelte met zijn revolutiebouw en smakeloozen aanleg. Leelijk, stijlloos, verstoken van hooger gevoel was de bouwkunst over ’t geheel in de eerste jaren na 1860. Ook in Amsterdam. Jammer, dat de grootste uitbreiding der stad juist in dezen tijd valt. Eentonige, rechte straten, als de P. C. (Hooftstraat), huizen zonder weerstandsvermogen, steenen van weeke klei, bepleisterd riet en latwerk, opgesmeerd portland-cement, om het zwakke werk een schijn van sterkte te geven, krachtelooze balken, zenuwachtig trillende vloeren, waar men in ’t midden geen zware lasten kan zetten, doorzichtige deuren, balkons te zwak om er zich op te wagen, ziedaar eenige elementen van den revolutiebouw. Aan stijl werd niet gedacht, de smakelooze eentonigheid der kazernestraten is door geen artistiek bouwmeester, maar door goedkoop werkende aannemers bedacht. Gelukkig kwam een omkeer, en zijn in den laatsten tijd schoonere wijken aan de stad toegevoegd.

Het bouwen van het Rijksmuseum heeft daartoe mede den stoot gegeven en nu is er achter, d.i. ten Z. ervan, het zoogenaamde M useumkwartier verrezen, dat heel wat beteren indruk maakt, met zijn vele en vaak mooie gebouwen: Stedelijk-museum, Veiligheidsmuseum, Rijkspostspaarbank, ’t luchtige gebouwtje der Ijsclub en het Concertgebouw er tegenover, vele particuliere en openbare scholen, waarvan sommige een sieraad der stad zijn, de van mooi-rooden steen opgetrokken Boerhavekliniek. Ook het Vondelpark, de trots en liefde der A., heeft mooie villa’s en straten doen verrijzen. Nu wordt een groot gedeelte van het lage land opgehoogd ten Z. der stad van den Amstel tot het Stadion met zijne sportfeesten en het nieuwe, bevallige station voor de Electr. spoorlijnen naar Aalsmeer, Uithoorn en door de Haarlemmermeer. Druk rijden voor de ophooging der nieuwe wijken de zandtreinen van den Amstel af en aan. Enorme hoeveelheden worden verplaatst. Dit kan een flinke uitbreiding der stad worden, ook een mooie, willen we hopen.

VOORNAAMSTE GEBOUWEN. Het Paleis op den Dam, ’t oude stadhuis, werd begonnen in 1648 en in 1665 voltooid. Het is 80 M. lang, 63 M. breed en 33 M. hoog. De toren van het paleis, waarin het carillon, is 19 M. hoog met als windwijzer het fraaie, koperen kogschip, dat al vanouds in het zegel der stad voorkomt. De bouwmeester was de geniale Jacob van Campen, de wanne voorstander der antieke kunst, die hij in Italië had leeren bewonderen. Van buiten gezien kenmerkt het paleis zich door buitengewonen eenvoud, die bij den grooten omvang, in verband met de massieve uitvoering in bergsteen, een majestueuzen, maar tevens emstigen, indruk maakt. De zeven nauwe poorten in den voorgevel maken, vooral nu het gebouw paleis is geworden, te weinig indruk. Trotsch is ongetwijfeld de opvatting, zeven ingangen aan te brengen als zinnebeeldige voorstelling, dat A. het middelpunt der zeven provinciën was.

De prachtige frontispiee-reliëfs zijn door Arthur Quellinus (Quellijn) gebeiteld; allegorisch den roem der stad als beheerscheresse der zeeën voorstellend. Dat in 1808 de Waag werd weggenomen, die het groote stadhuis beter deed uitkomen, dat het van zijn kruiskozijnen werd beroofd, zijn galerij aan den Dam dichtgemaakt en een balkon daarboven aangebracht, verhoogde de schoonheid van paleis en dam evenmin als de nieuwe hooge gebouwen met torens. Het uitwendig voorkomen vormt een groote tegenstelling met den voorbeeldeloozen luister van het inwendige, met de rijke decoraties in kleur en reliëf, het schitterende schilderen beeldhouwwerk. Van de vele zalen noemen we slechts de Burgerzaal (Groote zaal), 36 M. lang, 18 M. breed en 29 M. hoog, dus bijna de volle hoogte van ’t paleis. Het achtste wereldwonder, zooals het stadhuis genoemd werd, was met recht het trotsche Amsterdam waardig. Echt democratisch in dien aristocratischen tijd was het denkbeeld, het stadhuis niet slechts een burcht van de regeering te doen zijn, maar het tevens voor de burgerij open te stellen: de geheele weelde van Burgerzaal en galerijen, van Schepenkamer en Vierschaar stond altijd tot haar beschikking. Daar ontmoetten elkaar regent en koopman, burgemeester en burger. Een echt volkspaleis, even goed als regentenburg.

In 1808 werd het door Koning Lodewijk Napoleon als paleis begeerd en de vroede vaderen waren niet zoo goed, of ze moesten het hem wel aanbieder. Daarvoor was het echter niet berekend. Prachtige marmeren vloeren, met koper ingelegd, werden door hout overdekt en zoo aan ’t oog onttrokken en veel onherstelbaar bedorven, ten einde het aan zijn nieuw doel te doen beantwoorden. Zoo vindt men, te midden van al de pracht en den rijkdom aan marmer, lichtbenemende houten schotten, als marmer geschilderd. Het gebouw staat eenzaam en onbewoond gedurende het geheele jaar, behalve tijdens het jaarlijksch bezoek, dat de Koningin aan Amsterdam brengt. In denzelfden stijl als het Paleis is het Trippenhuis (Kloveniersburgwal), een dubbel koopmanshuis der gebroeders Trip en een voorbeeld van de rijke woonhuizen dier dagen. Thans zetelt er de Koninkl. Akademie van Wetenschappen met een kostbare bibliotheek.

Naast het Paleis verrijst op den Dam de Nieuwe Kerk. Door herhaalde branden geteisterd, werd zij wel telkens hersteld, maar komen nu onderscheidene stijlvormen, overigens niet hinderlijk, naast elkaar voor. Van binnen is!ze zeer bezienswaardig, niet alleen door het prachtige beeldhouwwerk van den predikstoel en ’t mooie orgel, maar ook door praalgraven van De Ruyter (door Rombout Verhuist), Jan v. Galen, Van Speyk en Jan Kinsbergen. Ook Vondels naam is vereeuwigd op een der pilaren. Onder het glasschilderwerk prijkt vooral het fraaie raam, in 1898 bij de troonsbeklimming van Koningin Wilhelmina aangebracht met portretten der Oranje’s.

Op ’t oudste plekje van A. ten O. van de Beurs, tusschen Warmoesstraat en Oudezijdsvoorburgwal, is de Oude Kerk. Reeds meer dan zes eeuwen ziet dit merkwaardige gebouw in plechtig zwijgen neer op het gewoel aan zijn voet. De geheele geschiedenis van A. heeft het haast meegemaakt. Als in ouden tijd een der inw. van A. gestorven was, werd de klok der Oude Kerk geluid. In den aanvang geschiedde dit door de buren; ze hadden dan verlof den afgestorvene te „beluden”; de lust hiertoe schijnt nog al groot geweest te zijn; we vinden ten minste in een keure vermeld, dat het verboden werd, om met meer dan 25 „gheburen eenen doode te beluden”.

Uit andere keuren dier dagen blijkt, dat er bij velen niet veel eerbied voor het Godshuis was, zoodat de vrouwen bij slecht weder haar waschgoed in de kerk te drogen hingen; nettenknoopers beschouwden het gebouw als een welkome, ruime werkplaats en omstreeks 1400 vond het Kerk- en Stadsbestuur het noodig, om aan alle turf- en pakkedragers het loopen door de Kerk te verbieden. ‘t Was een vrijplaats voor misdadigers; geen wereldlijk rechter was het vergund op minder dan 30 voettreden dit oord te naderen. Tot 1478 heeft A.’s regeering „de vrijheid der kerk” geëerbiedigd. Tegenwoordig zijn merkwaardig de beschilderde vensters in het middenschip en de graftomben, ook een gedenkplaat van Jacob van Heemskerk, die in 1607 bij Gibraltar sneuvelde en bekend is uit den tocht naar Nova-Zembla. De toren dagteekent van 1566. In de kerk is nog bekend de ijzeren kapel, een merkwaardige ruimte, waar de geheime bergplaats was der oudste stukken.

Even ten N. van de Oude Kerk is een andere, buitengewoon merkwaardig, n.l. op den hoek van O.Z. Voorburgwal en Heintje-hoeksteeg. Een kerk is ’t niet meer, officieel heet het Museum Amstelkring, maar nog altijd staat het bekend als Ons-Lieve-Heer-op-Solder. Een typisch voorbeeld van de vroegere huiskerken, ’t Was den Katholieken verboden, kerken te bouwen, maar verder het men hen meest ongestoord in een huis hun godsdienst uitoefenen. Een enkele maal kwam de schout wel eens kijken, maar dan was vlug de kerk in herberg veranderd en zaten de kerkgangers met een glas bier voor zich. Merkwaardig is de draaiende preekstoel, die geheel verdwijnen kan. Op zolder is een allereenvoudigst kerkje en wijst men de plaats, waar de bewoners iemand konden verbergen, als hij door den schout werd gezocht.

Den hoogsten toren van A. heeft de Westerkerk. Hij wordt boven versierd door de Keizerskroon en is het laatste bouwwerk van den beroemden Henderik de Keijser, die eveneens de Noorderen Zuiderkerk schiep.

De St. Anthonies-Waag op de Nieuwmarkt is een oude stadspoort (zie boven), die men later van binnen met een dak en eenzevenden toren voorzag, waardoor het uiterlijk geheel veranderd werd. Vooral zijn er merkwaardig de herinneringen aan ’t oude metselaarsen steenhouwersgilde. Voor allerlei doeleinden heeft ze gediend; van 1808—1849 werd meermalen het schavot voor het Zuiderfront opgericht. Het archief is nu verhuisd naar den Amsteldijk in het oude Stadhuis van Nieuwer-Amstel.

Op ’t Rokin staat ’t soliede gebouw der Ned.-B ank. Geheel brandvrij ingericht met een pantservloer, die de kelders, de bewaarplaatsen van onnoemelijke schatten, van boven afsluit, dagteekent het van 1869.

Het Paleis van Volksvlijt 126 M. lang, en over ’t midden gemeten 80 M. breed, is in hoofdzaak van ijzer en glas opgetrokken, gekroond door een dakkoepel tot 55 M. boven den grond, waarop een overwinningsbeeld van 7 M. Aan zijn oorspronkelijke bestemming van „Monsterhal”, waarin een doorloopende, telkens aangroeiende tentoonstelling van alle voortbrengselen der in- en uitheemsche nijverheid en kunst gehouden zou worden, heeft het Paleis niet beantwoord. Van binnen is het later herhaaldelijk veranderd en o.a. tot schouwburg ingericht. Winkelgalerijen sluiten er bij aan.

Rijksmuseum. Statig en trotsch verheft zich het indrukwekkend gebouw met zijn schoone middenen eindtorens en zijn eigenaardigen, van practischen geest getuigenden 71 M. lange poortgalerij onder ’t gebouw voor rijtuigen en voetgangers. Wat mooi roode baksteen, afgewisseld met banden en hoeken, in witten bergsteen uitgevoerd! Zoowel van de voorals de achterzijde vormt het een mooi geheel te midden van den grootschen tuinaanleg. Ook van uit het Z.O. gezien, van de Hobbemakade, als de zon den rooden steen hel verlicht, maakt het een majestueuzen indruk. Jammer alleen, dat men aan den achterkant later een gebouw gezet heeft, voor het museum-Drucker, van steen, die bij den vorigen niet behoort. De bouwmeester, wiens naam onafscheidelijk verbonden zal blijven aan ’t Rijksmuseum is Dr. P. J. H. Cuypers. De schatten in het Museum te beschrijven, gaat het bestek van dit artikel te buiten; laten we alleen op het veelzijdige der verzameling en naar een gids verwijzen.

Het Stedelijk Museum is niet zoo grootsch als het Rijksmuseum; de toegang door de breede vestibule met de hooge trap, in een zachtgeel licht gehuld, maakt toch een aangenamen indruk op den bezoeker en niet minder de verzamelingen, die hij vervolgens te zien krijgt.

Het Concertgebouw in de Van Baerlestraat werd 1888 geopend. In de groote zaal, die ruim 1800 zitplaatsen biedt en waar op ’t podium 600 uitvoerenden plaats kunnen vinden, is tevens een orgel, zoodat schitterende uitvoeringen hier gegeven worden, o. a. van het beroemd orkest met 3 directeuren, den trots van Amsterdam.

Nog blijven twee groote gebouwen der stad over: De Beurs en het Centraalstation. Zoo veel gesmaad, zoo hoog geprezen! De Beurs is een zwaar, massief gebouw, in neo-Amerikaanschen stijl, meer dan sober in decoratief, maar indrukwekkend door zijn solied uiterlijk en den vierkanten hoektoren aan den voorgevel, met den beroemden beursbengel. Van den Dam uit maakt deze schepping van den heer Berlage onmiskenbaar een trotschen indruk. Ook van binnen is de beurs een bezoek overwaard.

Het Centraalstation maakt met zijn 300 M. langen voorgevel en zijn kleurigen bouwsteen door schilderachtige groepeering der onderdeelen, door vóóren terugspringen een trotschen en toch behaaglijken indruk. Een schepping van de architecten Dr. Cuypers en A. L. v. Gendt. Ook de vestibule is grootsch opgevat. Het koningspaviljoen vormt een bijna zelfstandig geheel in het station en is bijzonder rijk versierd.

Tot slot willen we nog even Artis met het aquarium gedenken, maar niet beschrijven. Ieder kent het. En evenzeer behoorde de Hortus met al zijn prachtige verzamelingen van vreemde gewassen voor niemand een vreemde te zijn. Overigens is het bezoek druk genoeg, als de beroemde Victoria Regia bloeit, te druk zelfs voor wie goed wil waarnemen.

Het KLIMAAT is in hoofdzaak hetzelfde als elders in Nederland: een zeeklimaat. Toch doet zich de dichtere nabijheid der zee gevoelen, in tegenstelling met het Oosten des lands, door geringere temperatuurverschillen tusschen dag en nacht en tusschen zomer en winter, door meer bewolking en grooter vochtigheidsgehalte der lucht; eindelijk door snelle luchtbeweging, die in den herfst en winter vaak tot storm aanwakkert, weinig verminderd door het haast vlakke land ten W. De nabijheid der Zuiderzee draagt veel bij tot de klimaatwisselingen van A: dooi treedt sneller in, vorst later. De regenhoeveelheid maakt geen groot verschil met 't gemiddelde.

BEVOLKING. Ze bedroeg op 1 Febr. 1916 618.078 personen; 1 Jan. 1916 296.802 mannen, 319.789 vrouwen, dus te zamen 616,591 inwoners. Ze steeg in 1915 met 7509 personen, terwijl de aanwas in 1914 13.824 (waaronder vluchtelingen) en in 1913 7385 bedroeg. De bevolking van Amsterdam, vergeleken met die van het geheele Rijk beliep: Uit deze tabel zien we, dat in A. gedurende den bloeitijd de bevolking snel toenam. Waarschijnlijk was ze in 1662 ongeveer 200.000 en is daarna vooreerst niet sterk meer aangegroeid. In 1795 verlieten bij de komst der Franschen velen de stad. Het getal -76 is van weinig waarde, daar het over 10 jaar berekend moest worden. Zeer langzaam neemt de bevolking daarna nog wat toe, om vervolgens in den tijd der inlijving snel te dalen. Na het herstel onzer onafhankelijkheid komt weer toename, vooral na 1870, totdat in de 20e eeuw die wel vermindert, maar nog in den tegenwoordigen tijd blijft aanhouden.

Verder is uit deze tabel te berekenen, dat in 1795 Amsterdams bevolking ruim 10% van die van ’t geheele Rijk bedroeg, in 1830 was ze tot ongeveer 7,7 % gedaald. Daarna krijgen we langzamerhand den trek van de bevolking van ’t platteland naar de groote steden, zoodat weer bij ’t begin van de 20e eeuw A„ gelijk een honderd jaar vroeger, 10 % van Nederlands bevolking heeft, waarna in 1909 ’t cijfer daalt op 9,7 % en 31 Dec. 1914 op 9,6 %. Voor de eerlijkheid der tabel moet bovendien opgemerkt worden, dat in 1896 door de grensregeling met Nieuwer-Amstel, Sloten en Diemen een bevolking van ongeveer 31.000 zielen bij A. werd gevoegd, vandaar het ? bij 25,2 in de tabel. In 1914 kwamen veel Belgische vluchtelingen. Hoewel de bevolking van A. dus bijzonder is toegenomen in de laatste tientallen jaren, staat het in dat opzicht ver achter bij Rotterdam en den Haag. Terwijl 31 Dec. 1914 A. 300 % van de bevolking van 1830 had, was Rotterdam gegroeid tot 664 % en ’s-Gravenhage tot 559 %, (het Rijk 243 %). A. heeft een zeer afwisselende bevolking.

In 1909 waren slechts 68% in de gemeente zelf geboren, 33,2% waren uit overig Nederland afkomstig en 1,8 % uit ’t buitenland. Veel verschil levert het echter niet op met het geheele Rijk. Daarvan waren de cijfers 63,8, 34,6 en 1,6%. Werkelijk vreemdelingen te Amst. 1,39%, waarvan overwegend (0,83 %) Duitschers, zooveel, dat ze zelfs een Duitsche kolonie vormden met eigen school, enz. Sinds den oorlog zijn velen ter vervulling van hun dienstplicht vertrokken. Te A. waren in 1909 60 % der vreemdelingen Duitschers (voor ’t geheele Rijk 54 %).

In het geheele Rijk behoorden slechts 4,97 % tot geen gezindte, dus aanzienlijk minder. Ned. en PortIsraëheten waren er 1,81 %, dus ook veel minder dan de 10,77 % in A. Dit geldt bovendien alleen voor den Israëlietischen godsdienst. Als ras is het aantal Israëlieten veel grooter. Is A. een rijke stad? Is er veel kapitaal? Uit onderstaande tabel volgt van wel, ofschoon ze bij den Haag achterstaat en Rotterdam niet zoover overtreft, als men wellicht zou denken, vooral als men de grootte der bevolking in aanmerking neemt.

Aangeslagenen in de vermogensbelasting:

Aantal in Voor gezamenl. kapitaal in duizendtallen guldens in 1912/13 1913/14 1912/13 1913/14 Amsterdam .. 8.114 8.150 891.332 889.343 Den Haag .. 10.003 10.119 1.186.933 1.204.914 Rotterdam .. 4.932 6.020 546.162 543.000 Utrecht 2.653 2.656 235.954 235.999 Het geh. Rijk 99.803 101.797 7.543.785 7.676.049 In verhouding tot zijn aantal inwoners en vergeleken met het Rijk, zou A. 737 mill. gulden moeten hebben en is er met 889 mill. niet zoo heel ver boven. Zijn die A.sche kapitalen in enkele weinige handen of zijn ze meer regelmatig over de bevolking verspreid? Daarover ontsteekt de (onzuivere) opbrengst der vermogensbelasting licht. Hoe grooter de afzonderlijke kapitalen, hoe zwaarder belast; dus een groot getal wijst op het overwegen der groote fortuinen. Per 1000 inwoners was 1913/14 de opbrengst: Den Haag ƒ 57, Arnhem ƒ 46, Haarlem ƒ 29, Utrecht ƒ 25½, Nijmegen ƒ 25, A. ƒ 21 en Rotterdam ƒ17, terwijl het geheele Rijk ƒ 16 aanwijst. In A. is dus wel meer grootkapitaal dan in het Rijk, maar het komt, wat de steden betreft, eerst op de 6e plaats.

Is over het algemeen de bevolking nog al welvarend? Daarvoor moeten we de bedrijfsbelasting hebben, die, anders dan de vermogensbelasting, bijna de geheele stadsbevolking treft. Nu komt A. op de 2e plaats. De (onzuivere) opbrengst per 1000 inwoners in 1913/14 was: Den Haag ƒ 89, A. ƒ 63, Rotterdam ƒ 42, Utrecht ƒ 30, Arnhem ƒ 27,50, Haarlem ƒ 27, Groningen ƒ 22 en het Rijk ƒ 23. Men moet overigens in aanmerking nemen, dat in Amsterd. huishuur, belasting, prijs v. levensmidd. vrij hoog zijn. Een ander overzicht over de inkomsten der A. geeft de volgende tabel der plaatselijke belasting over 1911/12 (nu de laatst verschenen statistiek):

Aangeslagen naar een inkomen van: Aantal aangeslagenen. Voor een gezamenlijk bedrag van:

/ 600-/ 1000 73.820 / 56.082.100 / 1.000-/ 5.100 35.658 70.266.300 / 5.100-/20.000 3.742 35.693.700 / 20.000-/51.000 680 21.147.800 Boven / 61.000 203 22.368.400 ƒ 205.558.300 In een groote stad als A. zijn ook veel arme menschen. Het aantal gratis verleende nachtverblijven was in 1915 grooter dan de vorige jaren. Voor 1915, 1914 en 1913 respect. 233.679, 225.604 en 214.010. Het aantal bedeelde personen bereikte in Dec. 1916 met 18.340 bijna het dubbele van Dec. 1914 (9652). Het totaal bedrag der ondersteuningen, dat in 1914 ƒ 331,986 beliep, steeg in 1915 tot ƒ 618.372 voor gewone en ƒ 86.032 voor extra bedeelingen.

HANDEL. Als transitohaven is A. van minder belang, al is het in de laatste jaren ook als zoodanig vooruitgegaan. Het is de stapelplaats van verschillende producten: daarin ligt zijn beteekenis van ouds, reeds door Guicciardini opgemerkt. Was het vroeger het groote pakhuis van O. en W.Indische waren, de koloniale producten treden nóg op den voorgrond. Niet te verwonderen valt het derhalve, dat de Factorij (= Ned. Handelsmij) hier haar hoofdkantoor heeft (een sieraad van de „Bocht” der Heerengracht); eveneens zijn in A. gevestigd de Ned.-Ind.

Handelsbank, Koloniale Bank en Surinaamsche Bank; bovendien meer dan 200 Ind. Cultuuren Landbouwondernemingen. Van alle O.-Indische cultuurondernemingen zijn ⅔, van alle W.-Indische ¾ te A. gevestigd. Meer dan 200 millioen gulden is daarin belegd.

Tabak wordt steeds meer het hoofdartikel van A.’s handel. Van al de tabak, in 1914 in Nederl. verkocht (ƒ 74.366.000), kwam voor ƒ 61.100.000 aan de A.sche markt, die met Bremen om den voorrang strijdt. Ze is gevestigd in den omtrek van de Nes (Frascati).

Koffie. Vroeger was A. de eerste koffiemarkt ter wereld. In 1876 werden voor rekening van ’t gouvernement door de Handelsmij, nog 1.266.200 balen verkocht, in 1914 23,862, een sterke vermindering dus, vooral tegenover de grooter wordende koffiecultuur van Brazilië. De laatste jaren komt echter ook van dit land koffie steeds meer aan de markt, vooral door de rechtstreeksche stoomvaart van de Koninklijke Hollandsche Lloyd van A. naar Brazilië, zoodat in 1914 zelfs 767.561 balen werden aangevoerd tegen 491. 829 te Rotterdam. In 1912 had A. 48 % van den geheelen invoer, in 1914 64,4%.

Thee. In 1914 kwamen 19.711.435 halve K.G. Javathee te Amst. in veiling (⅓ van al de Java thee) tegen 15.500.000 halve K.G. in 1913 en 5.946.000 in 1900. De beteekenis van A. als theemarkt neemt dus snel toe. Voor het eerst overschreed de opbrengst der Javathee ƒ 10.000.000. In 1912 kwam 73 % van al de thee, in Ned. ingevoerd, te Amst. In 1914 56,4 %, ook doordat tengevolge van den oorlog zoogenaamde wilde handel werd gedreven; d. i. buitenlandsche firma’s, die geheel buiten den theehandel staan, kochten tegen abnormaal hooge prijzen alles, wat zij krijgen konden, op en voerden ’t over de grenzen. Uit Londen werden steeds grootere hoeveelheden betrokken, totdat de Engelsche Regeering den uitvoer stop zette. Alleen uit Gr. Britt. werden 13.707 ton ingevoerd tegen 2,743 in 1913.

Voor kinabast is A. een wereldmarkt. In 1913 werd de geheele Javaoogst (12.597.088 K.G.) hier geveild, waaronder 1.068.160 K.G. van ’t gouvernement. In 1914 kwam 9.994.948 K.G. aan de markt.

Bij indigo is de invoer steeds dalende door concurrentie van de kunstmatige. In 1904 werden 1842 kisten ingevoerd, in 1912 slechts 325 kisten en in 1914 werd de geheele voorraad verkocht: 874 kisten.

Rijst gaat rechtstreeks naar de pellerijen. die A. (31 %), Rotterdam en de Zaankanters onder elkaar verdeelen. De handel in kopra over 1913 bedroeg 104.929 ton. Hij is zeer belangrijk en steeds stijgende (in 1909 43.000 ton). In 1913 werd voor 44 mill. g. te A. ingevoerd.

Cacao bepaalt zich in hoofdzaak tot de Java-soorten.

Voor kapok is Amsterdam de hoofdmarkt. In 1914 voerde het aan 88,760 balen (van 41 K.G.) tegen 57,466 in 1910. Inl913 werd voor 29 mill. g. ingevoerd 89 % van geheel Nederland, in 1912 91 %.

Sinds 1910 is ook de rubbermarkt van beteekenis. Toen werden 66.000 K.G. aangevoerd, in 1912 reeds 470.000 K.G, in 1914 was vóór den oorlog reeds 834,166 K.G. aangevoerd, waarop plotseling door maatregelen der krijgvoerende mogendheden alle aanvoer werd afgesneden, alleen kleinere partijen en de rubber van ons Gouvernement konden ons nog bereiken. Ondanks dezen tegenslag kwam de aanvoer in 1914 nog tot het respectabele bedrag van 1,334,121 K.G. De invoer van het Rijk bedroeg in 1912: 537.800 K.G. en in 1913 : 8.039.000 K.G., 1914: 7.119.000 K.G.

De omzet der A.’sche cocaveilingen nam in 1914 wederom toe. Geveild werden 1.071.059 K.G. tegen 904.469 in 1913. Ook de aloude handel in specerijen (67% van die des Rijks) is nog altijd van veel beteekenis, eveneens de aanvoer van drogerijen: benzoë, kopal, damar, enz.

Vooral voor Ned.-Indische runder- en buffelhuiden heeft de markt beteekenis, meer dan ½ mill. per jaar.

De Handelsmij, verkoopt het tin in ongeveer gelijke hoeveelheden te A. en Rotterdam. In 1914, door den oorlog een zeer ongunstig jaar, werd in Nederland weinig aangevoerd:

1912 1913 1914 Banka blokken 450.947 433.160 277.429 Billiton blokken 4.800 2.600 6.300 Straits blokken 69.840 66.300 59.400 Totaal 534.587 501.960 343.129 17.820 ton 16.732 ton 11.438 ton Natuurlijk is ook de koren-beurs van groote beteekenis, maar haalt niet bij die van Rotterdam. Bijv. van den totalen tarweinvoer des Rijks in 1913 n.l. 2.804.142 ton komt op A. 33. 686. Voor roggemeel is de verhouding beter: 45,8%. Ook voor mais: Rijk: 1.093.861, A.: 182.656. De mais kwam in hoofdzaak nit Argentinië en Ned.-Indië.

De suiker komt minder als handelsartikel, dan wel om geraffineerd te worden. Voor getallen zie achterstaande lijst Voor lijnzaad is A. een belangrijke markt. In 1914 werden 166 mill. K.G. ingevoerd, bijna geheel van Rio de la Plata.

Scheepsbouw- en timmerhout Invoer 1913: A. 16½ %, in 1914 17,4 %. Ongeveer gelijk Zaandam, maar ver achter bij Rott.

Petroleum met 27½ % is ook van belang, evenals de handel en fabricatie van ijs.

Nog is de stad een der groote geldmarkten ter wereld, al zijn ook steden in ’t buitenland haar over ’t hoofd gegroeid. De fondsenhandel is van veel belang en vindt zijn steun bij vele handelsinrichtingen, niet het minst de Nederl. Bank.

Hypotheekinstellingen en verzekeringsmaatsch. vindt men er zeer vele en met groote kapitalen werkende.

Bij den uitvoer naar de Ver. Staten v. N.-A. was in 1913 nog bewerkte diamant het belangrijkst, nu staat tabak op de eerste plaats (1914 Tabak $ 9.703.679, diamant: $ 5.157.838). Ook drogerijen en chemicaliën zijn dit jaar belang rijk: $1.036.192.

REEDERIJEN.

De Stoomvaartmij. „Nederland” kwam reeds in 1870, een jaar na de oprichting van het Suez-kanaal, tot stand. Ze beschikt weldra over 9 mailschepen, waarvan de nieuwste, de „Jan Pieterszoon Coen”, ± 11.200 ton meet en over 31 vracht-stoomschepen, dus een gezamenlijke bruto-tonnenmaat van 289.384. De mailbooten varen van A. langs Lak Palmas (Canar. eil.), Kaapstad, Durban, Sabang, Belawan (Deli), Singapore naar Batavia en langs denzelfden weg weer terug. Ze vertrekken om de drie weken en maken de reis in ongeveer 47 dagen. Vóór en ook nog gedurende den oorlog voeren ze om de veertien dagen en deden Genua aan. Met de Rotterdamsche Lloyd en de Koninklijke Paketvaartmij. is een „Nederlandsche Scheepvaart Unie” gesloten, die deze 3 maatschappijen nauwer moet verbinden, zoodat hun belangen nog meer dezelfde worden, terwijl toch ieder in eigen bedrijf vólkomen onafhankelijk blijft en de statuten zoodanig zijn ingericht, dat de Nederlandsche nationaliteit volkomen gewaarborgd is en buitenlandsche financiëele invloed uitgesloten. Mij. Nederland en Rott. LI. onderhouden ook vaart op Bengalen (in verband met uitvoer van Java daarheen) en sinds den oorlog tusschen Nieuw-York en Java.

Koninklijke Paketvaartmij.

Na contracten der Regeering, zelfs met een Engelsche Mij., tot het onderhouden van een geregelden stoomvaartdienst in Ned.-Indië,werd in 1888 de Mij. opgericht, die met haar vloot van 95 schepen (brutotonneninhoud 163.912) alle eenigszins belangrijke plaatsen in Indië verbindt. Op enkele lijnen vaart zij aanvankelijk met verlies, maar bouwt langzamerhand daar het verkeer op, waardoor zij tot de ontwikkeling van. afgelegen gedeelten belangrijk bijdraagt. Ook buiten Ned.-Indië tracht ze haar scheepvaart uit te breiden; zoo bijv. de Java-Australië lijn (langs de O.kust van Australië tot Melbourne) en de Java-Siam lijn, die aanvankelijk nog geen bevredigende resultaten hebben. De Java-China-Japan lijn werd in 1902 opgericht en heeft den eersten stoot gegeven aan de ontwikkeling van rechtstreeksche handelsrelaties tusschen Ned.-Indië en de andere landen in Oost-Azië. Ze opende den dienst met 3 stoomschepen. Ze heeft een vloot van 9 schepen (49.187 ton) bovendien nog 2 in aanbouw, elk van ongev. 5700 t.) en 3 lijnen:

1. Java-China lijn, (Soerabaia, Batavia, Billiton, Banka, Hongkong, Amoy, Shanghai en terug.
2. Java-Japan Mjn, van Batavia naar Soerabaia, Makassar, Balikpapan, Hongkong, Kobe, (eventueel Yokohama) en terug via Hongkong, Banka en Billiton.
3. Java-Pacific L. (geopend in Dec. 1915) Batavia, Soer., Mak., ManUa, Hongkong, San Francisco en terug.

Verder onderhoudt de J. C. J. L. met gehuurde schepen een drukke maar niet regelmatige vaart tusschen Saigon en Java, afhankelijk van den rijstoogst in Indo-China en heeft ze haar eigen kantoren te Amst., Soer., Hongkong en Kobe. Behalve goederen heeft de Mij ook een groot Chineesch passagiersvervoer tusschen China, Banka, Billiton, Java en omgekeerd.

De Ned. St v. Mij. „Oceaan” werd in 1891 opgericht en onderhoudt een veertiendaagschen vrachtvaartdienst tusschen Nederl. en Java. Gedurende 1915 werden 30 uiten 31 thuisreizen gemaakt. De vloot bestaat uit 7 stoomschepen.

De Kon. Ned. Stoomboot Mij. met 46 stoomschepen (125.090 t. en 16 in aanbouw Algemeene Invoer der voornaamste Handelsartikelen te Amsterdam, in vergelijking met den algemeenen invoer in het geheele Rijk, gedurende de laatste twee jaren (in tonnen van 1000 K.G.), gerangschikt naar het % in 1914.

SOORT der ARTIKELEN Invoer in het Rijk in 1913. Invoer in het Rijk in 1914. Invoer in Amsterdam in 1913. Invoer in Amsterdam in 1914. pCt. van het geheel in 1913. pCt.

van het geheel in 1914.

1 Bindrotting 26,937 21,848 17,290 16,266 64.2 74.5 2 Wijn op Fust 52,741 40,834 27,212 24,520 51.6 60;3 Specerijen 14,417 13,566 7,608 7,735 52.8 57.4 Thee 20,162 31,085 11,503 17,530 57.1 56.4 5 Koffie 129,963 98,660 44,733 53,662 34.4 54.4 6 Zwavel 20,839 16,499 6,788 8,617 32.6 52.2 7 Tabak en Sigaren .. 115,833 94,543 52,526 46,944 45.3 49.7 8 Roggemeel 119,771 63,569 40,322 29,124 33.7 45.8 9 Suiker (ruwe)
10 Boomvruchten (ver- 203,493 207,849 35,734 83,188 17.6 40.sche) 146,861 141,707 60,298 53,675 41.1 37.9 11 Aardappelmeel .... 64,972 41,440 20,-574 14,860 31.7 35.9 12 Zaad 694,812 572,436 178,368 193,431 25.7 33.8 13 Rijst 394,914 353,791 75,815 110,572 19.2 31.3 14 Bier en Moutextract . 26,358 23,562 6,224 7,273 23.6 30.» 15 Petroleum 413,272 342,892 96,015 94,402 23.2 27.5 16 Gedistilleerd 23,895 17,081 4,963 4,117 20.8 24.1 17 Papier 18 Stoom- en andere 206,603 153,838 31,992 32,061 16.5 20.8 werktuigen 19 Stroop, Melado en Melasse 213,503 154,814 35,743 28,033 16.7 18.1 20 Scheepsbouwen 30,729 31,772 8,479 5,681 27.6 17.9 Timmerhout 2,756,008 1,463,345 427,720 252,768 15.5 17.4 21 Kramerij 95,243 89,373 14,878 14,421 15.6 16.1 22 Zout 189,497 166,705 41,026 26,339 21.6 15.8 23 Manufacturen 92,697 78,724 14,995 12,144 16.2 15.4 24 Vlas en Hennep .. 59,539 45,575 9,527 6,792 16.x 14.9 25 Metaalwerken 1,398,064 1,023,948 182,789 150,752 13.1 14.7 26 Huiden, Vellen, Leder 72,128 53,020 10,564 7,703 14.6 14.5 Wijn op Flesschen .

Drogerijen, Verfwaren 19,551 12,928 2,572 1,860 13.2 14.4 en Chemicaliën .. 949,358 697,142 132,458 98,166 14.x 14.1 Glas en Glaswerk....

Olie, niet anders ge- 123,770 80,279 15,137 11,061 12.2 13.8 noemd 518,689 388,304 85,351 44,788 16.5 11.5 31 Metaal (onbewerkt) . 2,643,137 1,864,537 268,889 209,807 10.2 11.3 32 Tarwemeel 202,313 146,228 21,963 16,011 10.9 11.33 Garens 76,804 55,708 8,585 5,877 11.2 10.6 34 Suiker (niet ruw) .. 73,501 42,975 14,920 4,104 20.3 9.7 35 Asschen 158,613 112,012 4,970 4,709 3.1 4.2 36 Steenkolen 20,390,664 16,264,950 350,882 368,309 1.7 2.3 32,739,651 24,997,429 2,369,399 2,067,362 7.24 8.3 met 58.900 t.) vaart in normale tijden van Amsterdam naar de voornaamste havens van Middellandsche-, Zwarteen Oost-Zee, Bordeaux, Marokko en naar de Westkust van Zuid-Amerika door het Panamakanaal.

De Koninklijke West-Indische maildienst, in 1883 opgericht, is met de vorige Mij. samengesmolten; ze heeft 8 schepen (± 23.300 ton) en vaart om de 14 dagen van Amsterdam over Madeira naar Paramaribo (17 d.) en langs Venezuela, Curaçao naar Nieuw-York; daarna volgens dezelfde lijn weer terug.

De Nieuwe Rijnvaart Mij., in 1903 door bovengenoemde Kon. Ned. Stoomb. Mij. opgericht, vaart van A. naar Straatsburg en Frankfort a/M. met 23 stoombooten, ieder voorzien van 4 schroeven en met een laadvermogen van ca. 810 ton elk; verder 3 éénschroefstoomb. met 500 ton ieder. De booten zijn speciaal ingericht voor het vervoer van stukgoede In- en uitvoer namen in 1914 dus af, maar voor ’t geheele Rijk in verhouding meer dan voor Amsterdam. Ren, die hoofdzakelijk aangebracht worden door de schepender bovengenoemde Kon.Ned. Stoomb.Mij.In normale tijden bloeit de Mij. zeer; gedurende den oorlog wordt betrekkelijk weinig lading aangeboden.

De Kon. Holl. Lloyd dateert van 1908 en is als een voortzetting te beschouwen van de vroegere Z.-Amer. Lijn. Buitenlandsche concurrentie had reeds alles in ’t werk gesteld, die lijn te gronde te richten en ten laatste werden van Duitsche zijde pogingen aangewend, om het meerendeel der aandeelen in handen te krijgen en zoodoende aan de Z.-A.

L. in werkelijkheid haar nationaal karakter te ontnemen („Holland zou te klein zijn. om zulk een lijn te exploiteeren”). Ze heeft om de 14 dagen een geregelden passagiersdienst naar Brazilië, Uruguay en Argentina met 6 schepen, waarvan de „Gelria” en de „Tubantia”1), die elk 14.000 ton bruto meten, de grootste schepen der haven van Amst. zijn, door inrichting, enz. uitmunten en bij de verschillende buitenlandsche schepen,welke op die landen varen, in niets behoeven achter te staan. Met de 11 vrachtschepen bedraagt de totale tonnenmaat der vloot thans 98.674 ton bruto Op uit-, zoowel als thuisreis worden Spaansche en Port. havens aangedaan. In Argentina onderhoudtde Mij.eeneigen lichterdienst tusschen Buenos-Aires en Rosario.

De Holl. Stoombootmij., in 1886 opgericht, heeft drukke vaart op Engeland. In samenwerking met Engelsche lijnen vaart zij 4 x per week van A. naar Londen, 2 x naar Huil, 3 x naar Leith en Grangemouth, 1 x naar Bristol en Swansea en 1 x naar Plymouth en Fowey. Voor het vervoer van waren, aan spoedig bederf onderhevig, zijn vrieskamers aanwezig. Het emplacement aan den Kop der Handelskade beschikt over de noodige ruimte en hydraulische kranen om langszijde 4 stoomschepen tegelijkertijd te lossen en te laden. De vloot bestaat uit 9 schepen (11.922 t.) en 3 in aanbouw (samen 6200 t.)

De Stoomvaartmij. „Oostzee” is in 1897 opgericht. Ze vaart in de Algemeene Vrachtvaart; de reisroute verandert dus voortdurend naar omstandigheden. Ze bezit 8 booten, terwijl er 3 in aanbouw zijn, waarvan 2 van 6100 en één van 6500 ton. Eenige kleinere Mijen. worden hier niet vermeld.

Het SCHEEPVAARTVERKEER is geregeld stijgende, al ondervond men in 1914 ook een terugslag door den oorlog en kan men het niet vergelijken met Rotterdam, dat door zijn grooten transitohandel een der drukst bezochte havens van het Europeesche vasteland is geworden. In 1909 werden te Amst. 2.387 schepen ingeklaard met 2.487.896 ton netto inhoud, in 1913 2.597 schepen met 3.170.936. Inhoud 1913 Rotterdam 12.786.816, Antwerpen 12.024.796, Hamburg 14.185.000 en Londen 20.088.071. De scheepvaartbeweging bleef in 1915 aanmerkelijk geringer dan in de beide voorafgaande jaren, vooral, wat de zeeschepen betreft. Er liepen in ’t geheel 1820 schepen (waarvan 349 in ballast) met 1.801.738 reg ton (netto) binnen tegen 2403 (met 2.375.467 t.) in 1914 en 2597 (met 2.650. 833 t.) in 1913. Het aantal uitgaande schepen beliep 1816 (met 1.810.981 t.), waarvan 884 in ballast in 1915, 2403 (2.382.516 t.) in 1914 en 2597 (2.163.599 t.) in 1913.

Naar de vlag kwamen in 1914 aan 1657 Nederlandsche, 421 Britsche, 167 Duitsche, 132 Noorsche, 104 Zweedsche, 9 Deensche en 12 Belgische, terwijl van de overige landen ons nog 11 bezochten. Sinds 1909 vermindert langzamerhand het aantal Engelsche en vermeerdert dat der Nederlandsche. In 1913 kwamen 255 Duitsche.

1) Sedert getorpedeerd.

De lading der schepen bestond uit:

Graan. Rijst. Lijnzaad. Hout. Petr. Erts. Kolen. Stukgoed. Overige en gemengd Fosfaat. Ballast 1916 104 43 93 17 9 203 438 662 2 349 1913 48 12 11 218 32 3 124 601 1130 16 401 Het aandeel der verschillende Vlaggen in de inklaringen bedroeg in het jaar 1914: voor de Nederlandsche Vlag ± 65 pCt. tegen 57 pCt. in 1913; voor de Britsche Vlag ± 18 pCt. tegen 23 pCt. in 1913; voor de Duitsche Vlag ± 7 pCt. tegen 10 pCt. in 1913; voor de Noorsche Vlag ± 6 pCt. tegen 5 pCt. in 1913; voor de Zweedsche Vlag ± 4 pCt. tegen 3 pCt in 1913; voor de overige Vlaggen ± 1 pCt. tegen 2 pCt. in 1913.

De sterkte der A.’sche vloot (einde 1914) beliep (met inbegrip van Kon. Paketvaart Mij. en Java-China-Japanlijn) 242 stoomschepen, metende bruto l686.859 en netto 428.447 ton, dus ± 48% der Nederlandsche koopvaardijvloot. Rotterdam had 223 schepen (waaronder 15 zeilschepen) en 398.709 ton netto-inhoud. Voor 1915: zie Reederijen. Ook de binnenscheepvaart bloeit en herstelt zich langzamerhand van den oorlog. Het aantal vertrokken binnenschepen bedroeg 28.811 (met 4.386.155. ton inhoud) tegen 24.757 (3.943.976 ton) in 1914 en 28.881 (4.425.286 ton.) in 1913. De aangekomen schepen waren in 1915 27.565 in getal, met 4.048.803 ton inhoud, in 9114 waren er 23.178 (3.239.866 ton) in 1913 27.554 (3.764.101 ton) Van groot belang blijft de verbinding met den Rijn door ’t Merwede Kanaal, al komt deze scheepvaart in geen vergelijking met de Rotterdamsche en zelfs de Belgische Rijnvaart, en is ze slechts ruim 4% van het geheele verkeer langs Lobit. Dat ze tot 1914 gestadig vooruitging, blijkt uit het groeiende aantal .Rijnschepen, dat hier aankwam:

In 1904 715 Rijnschepen, metende 303.628 M8.

„ 1909 1.067 „ „ 582.574 M8.

„ 1913 1.712 „ „ 1.168.614 M8.

„ 1914 1.565 „ „ 1.114.452 M8.

„ 1916 1.130 „ „ 848.375 M8.

De gemiddelde grootte der Rijnschepen blijft steeds stijgende en bedroeg in 1914 730 ton tegen 4690 in 1913.

GOEDERENVERKEER PER SPOOR.

De Holl. IJzeren Spw. Mij. vervoerde naar en van Amsterdam in 1914 901.172 ton goederen tegen 1.074.423 in 1913, zijnde een vermindering van ruim 16%. Aangevoerd werden overwegend Steenkool en daarna ijzer, ook briquetten en manufacturen; verzonden (niet zoo sterk overwegend), steenkool en briquetten, oliën, hout, granen en tabak. De Staatsspoor vervoerde 933.878 ton tegen 969.415 ton in 1913, de vermindering is ruim 372%. Aangevoerd overwegend steenkolen en cokes, ook ijzer. Verzonden zonder sterke overweging granen, meel, hout, tabak en petroleum. De groote aanvoer van kolen kan niet verwonderen bij een volkrijke stad met zooveel zeeschepen en industrie.

STATIONS.

De Tweede Noord-Holl. Tramweg. Mij. heeft haar station aan den overkant van het IJ, met aansluitend bootstation ten Z. van ’t Centraalstation; de Electrische Tram (alleen passagiers) naar Haarlem en Zandvoort rijdt af bij het Spui, terwijl een sierlijk nieuw station aan den Amstelveenschen weg vlak bij het Stadion is verrezen (dus ten Z. van ’t Vondelpark) voor den Holl. Electr. Spoorweg (naar Aalsmeer, Uithoorn, Haarlemmermeer, enz.). De Gooische stoomtram heeft haar station vlak naast dat van de Staatsspoor (Weesperpoort).

Muiderpoort is een halte voor de Holl. Sp. en ’t Centraal St. is gemeenschappelijk Holl. Sp. en Staatsspoor. Verder zijn er nog goederenstations.

HAVENS EN WEG NAAR ZEE.

In den tijd van grooten handelsbloei moesten de zeeschepen op het IJ, achter de beschuttende paalwering ankeren. Men voer over de Zuiderzee naar buiten. Toen langzamerhand het Pampus verondiepte, werd deze weg minder bruikbaar en moest men met scheepskameelen de diepgaande schepen binnen brengen. Daaraan trachtte men te ontkomen door in 1825 het Groot Noord-Hollandsch Kanaal te graven. Kort daarna werden de eerste havens aangelegd, die wegens den afwisselenden stand van het IJ met sluizen werden gesloten: in 1827 het Rijks-Entrepôtdok en na 1830 het Ooster- en het Westerdok in ’t Noorden van de stad. Nuttige oppervl. 15.5 en 10.8 H.A.. Ook een Marinedok wordt gemaakt. )

Op den duur was echter het Gr. Noord-Hollandsch K. niet diep genoeg, te lang, te bochtig en bovendien een omweg, zoodat in 1876 het Noordzee-Kanaal werd geopend en herhaaldelijk verbeterd; ook nu zal ’t weer gebeuren met het oog op schepen, die de diepte van het Panamakaal hebben. Een nieuwe sluis zal bij IJmuiden gebouwd worden, van 400 M. lengte, 45 M. breedte en 15 M. diepte. Doordat het Noordzeekanaal met sluizen gesloten is, zijn de overige havens open. A.’s beteekenis als stapelplaats blijkt onmiddellijk bij een bezoek aan de havens voor diepgaande schepen, die in 1914 een nuttige oppervlakte besloegen van 167,95 H A. met een gezamenlijke lengte van 9025 M. Eindeloos gelijken de loodsen en opslagplaatsen, die de goederen voor korten tijd bewaren, om gesorteerd te worden, voor zij in entrepôtdokken en pakhuizen verdwijnen. De gemeente bouwt en exploiteert deze havenwerken en gebouwen, die zij aan scheepvaartmaatschappijen met kranen (in 1915 ten getale van 87) en wat er verder bij behoort, tegen betrekkelijk lagen prijs verhuurt, ofschoon deze ook zelf een deel van haar inrichtingen tot stand brengen. De spoorwegmaatschappijen zorgen voor een gemakkelijke aansluiting van al deze havens met het Europeesche spoorwegnet. Drijvende kranen met 2 — 20, 35, 37 en 120 ton hefvermogen zijn bij verschillende maatschappijen te huren.

Tegenwoordig zijn deze havenwerken voornamelijk in het Oosten en wel ten Noorden der stad gelegen in het IJ, dus bij den afsluitdam naar Schellingwoude met de Oranjesluizen. Daardoor moeten de zeeschepen voorbij de stad varen, wat het bouwen van een brug belet, zoodat het verkeer met den overkant van het IJ door gemeenteponten gratis wordt onderhouden en de vergrooting der stad ten N. voor het IJ belemmerd wordt. De oorzaken van deze eenigszins bevreemdende havenligging moet men gedeeltelijk in de geschiedenis van A.’s toegang tot de zee zoeken (zie boven), maar vooral ook hierin, dat de spoorverbindingen met ’t voornaamste achterland van ’t O. ’t gemakkelijkst aan te brengen waren en daar een groote watervlakte bestond, die men zonder dure onteigeningen in havens kon omzetten. Waar men in andere steden havens in ’t land uitgroef, werden dus hier de belangnjkste door demping verkregen. De eerste modem ingerichte aanlegplaats was de Handelskade met een lengte van 2200 M. In ’t W. bevindt zich de filiaalinrichting van het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut, dat zich bij de scheepvaart bovendien verdienstelijk maakt o.a. door nauwkeurige aangeving van den A.’schen tijd, kaartencorrectie, verificatie van scheepsinstrumenten en zich met den stormwaarschuwingsdienst langs onze kust belast. Aan den kop der Handelskade is de losplaats der booten, varende op Christiania, Gothenburg, Stockholm, enz. Verderop vindt men de Hollandsche Stoombootmij. met vaart op Engeland, de pakhuizen van Blauwhoedenveen (Europa, Azië, Afrika, enz.) en Vriesseveem met groote koelruimten; en de General Steam Nav. .C. Behalve een 30 tons hydraulische kraan op de Westelijke punt (kop van de Handelskade) zijn ter beschikking 31 verplaatsbare hydraulische portaalkranen met hefvermogen van 1½ tot 6 ton. ) Toen de Handelskade onvoldoende bleek, schiep de stad ten N. en evenwijdig er aan het IJ-eiland, slechts door een brug voor spoor en gewoon verkeer met de Handelskade verbonden.

Hier liggen de Suezbooten van de Maatschappijen Nederland (Sumatrakade) en Oceaan (Javakade), bovendien ook ankerden hier de schepen van de Hamburg—Australië lijn en de Noordduitsche Lloyd, die Amsterdam geregeld aandeden. Het Oosteinde van het eiland is in ’t N. (Surinamekade) verhuurd aan den Kon. West-Indischen maildienst, terwijl in ’t Z. (Levantkade) de schepen van de Kon. Nederl. Stoomboot Mij. ankeren, die regelmatigen vrachtdienst onderhoudt naar de Middellandsche- en de Oost-Zee en daar een uiterst gunstige ligging heeft vlak bij den mond van ’t Merwedekanaal. Zoo kunnen de Rijnschepen van de Nieuwe Rijnvaartmij., waarbij zij zooveel belang heeft, hier ankeren en heeft de overlading op de eenvoudigste wijze plaats. Daar bezit de Mij. ook eenige vruchtenloodsen, die verwarmd kunnen worden en die groote voorraden sinaasappelen uit Spanje en Italië bergen, zoodat op de in een hal gehouden veilingen een groot deel van Duitschland en Nederland hier hun vruchten koopen. Het IJ-eiland heeft in ’t geheel 3.700 M. kadelengte.

Verlaten wij over de brug het IJ-eiland, dan komen we als Oostelijke verlenging der Handelskade bij de Ertskade (310 M.), met inrichtingen om kolen en erts te laden (kolentip, zeetip), ofschoon het kolenladen ook geschiedt door een drijvenden kolen-elevator die het voordeel heeft, dat de schepen op hun plaats kunnen blijven. — Het S.poorwegbassin (met 1000 M.) ten Z. der Ertskade is vooreerst in ’t Z.O. de ligplaats van den Koninklijken Holl. Lloyd, die de verbinding met de groote republieken van Z.-Amerika onderhoudt, bovendien bevindt zich niet alleen in ’t N. terrein van den Holl. Sp., maar ook aan de Zuidzijde (Rietlanden) heeft, de Staatsspoor gelegenheid aangebracht om kolen te laden. Nog Zuidelijker komt de Entrepótdokhaven, waar in ’t N. nu onlangs de Zeeburgerkade (360 M.) is gebouwd met nieuwe, groote loodsen en door electriciteit voortbewogen kranen. Zonder op volledigheid aanspraak te willen maken bij deze uitgebreide haveninrichtingen, moeten bij dit dok nog de leelijke, doch practisch ingerichte gebouwen van het nieuwe (gemeentelijk) Entrepôt worden genoemd. Zij zijn voor diepgaande schepen te bereiken, met o.a. 10 hydraulische kranen voorzien en hebben een belegbare ruimte van 2305 M . in kelders (wijn en gedistilleerd), 11.374 M2. in onderstukken, 1890 M2. in loodsen en 51.800 M2. op zolders. Een groot deel is verhuurd aan veemen en handelaars, o.a. aan Pakhuismeesteren van de thee. Meer in de stad tegenover het Rapenburgerplein ligt het oude Rijks-, nu gemeentelijk Entrepôt, kleiner, maar om de gemakkelijke ligging gezocht.

Binnen eenige jaren zullen de havens in ’t O. waarschijnlijk niet meer voldoende zijn. Het is onmogelijk, daar nog verder uit te breiden. De nieuwe aanleg komt dus in ’t W. der stad. Varen we van de oude havens in ’t O. daarheen, dan passeeren we eerst de De Ruyterkade met haar vele steigers voor de binnenlandsche vaart met daarachter het Centraalstation en genieten telkens van het mooie gezicht op de stad met haar vele torens en gebouwen. Vervolgens daagt de steenen pier op, waar de Holl.-Amerikalijn aanlegt, en een reusachtig graanpakhuis, waar 20.000 ton machinaal kan worden geborgen. Stoombooten kunnen er voor aanleggen, terwijl goederenwagens aan den anderen kant rijden. Zoo zijn we de Houthaven genaderd (nuttige oppervl. voor diepgaande schepen 40 H.A.), uit Oude, en Nieuwe Houthaven en Minervahaven bestaande, samen de belangrijkste in Europa na Londen. Deze havens met diep water omringen de vlothavens, waar ’t hout in ’t water ligt.

De geheele wateroppervlakte is nu verhuurd en uitbreiding dringend noodig. Overigens zijn deze havens zeer practisch ingericht en een bezoek overwaard. In de onmiddellijke omgeving hebben zich houtzaagmolens en fabrieken voor houtbewerking gevestigd (pakkisten, enz.). Na de gebouwen van de A.’sche Superphosphaatfabriek te zijn gepasseerd, bereiken we nog Westelijker de Petroleumhaven, evenals de Houthaven door de gemeente aangelegd. Twee drijvende sluitstukken kunnen bij brand beletten, dat de olie in ’t Noordzeekanaal loopt. De haven heeft een nuttige oppervlakte van 15 H.A., terwijl daaromheen de 20 tanks liggen met pompstation, loodsen, spoorweg en wat verder noodig is. Op ’t eiland in het midden van de hoefijzervormige haven is de bergplaats voor naphta en benzine.

Hoe groot ook de petroleumhaven is, voor den snel toenemenden handel is ze te klein gebleken en moet worden uitgebreid. Tot de nieuwe, groote havens, die A. in ’t W. wil aanleggen, om klaar te zijn, als de Oostelijke onvoldoende worden, behoort ook een nieuwe Petroleumhaven ten W. van de tegenwoordige; uitbreiding van de Houthaven en bovendien een nieuw diep water met ingang ten W. van de Hembrug, en aan den Zuidelijken oever van ’t Noordzeekanaal, zoodat men die niet voorbij behoeft. Steigers zullen aan beide kanten de kadelengte vergrooten. De kosten van deze haven zijn op 26 mill. gulden geraamd.

NIJVERHEID 1) Scheepsbouw, fabr. voor stoom en andere werkt. enz. Aansluitende bij de beschrijving der havens (zie boven) lette men er op, dat het bestaan van havens in ’t O. van het IJ een brug onmogelijk maakt naar den overkant. De nieuwe havens in ’t W. komen dus aan de Zuidzijde van ’t Noordzeekanaal te liggen en de grond aan den overkant van het IJ is ‘t meest geschikt voor industriëele doeleinden. Ofschoon de gemeente pas eenige jaren die gronden exploiteert, hebben talrijke industrieën de gelegenheid aangegrepen om voor betrekkelijk weinig geld gronden langs diep water te huren. Deze worden met water doorsneden, zoodat goedkoop transport mogelijk is. Men heeft werkmanshuizen gebouwd en een park aangelegd. Uit de vele industrieën, die hier niet alle beschreven kunnen worden, nemen we de A.’sche Droogdokmaatschappij met 4 droogdokken van de volgende lichtingscapaciteit: Koningsdok 3000 ton, Koninginnedok 4000 ton, Wilhelminadok 7000 ton en Julianadok 16600 ton. Dit laatste is het grootste in Nederland.

In 1914 werden 571 schepen gedokt, metende 1.166.267 ton. Ook zal zich nu ten N. van het IJ vestigen de Nederlandsche Scheepsbouw Mij., de trots van A. Hoewel tot de jongere werven behoorende, heeft ze zich in korten tijd (sinds 1894) tot de grootste onderneming van haar soort in Nederland opgewerkt. Reeds vroeger werden op dit terrein wegens zijn gunstige ligging verscheidene zeekasteelen der O.-I. Comp. gebouwd. Spooren waterwegen kunnen zonder overladen alle materialen aanvoeren. De werf beslaat tegenwoordig een oppervlakte van 66500 M2 met een frontbreedte aan het water van 275 M. en geeft werk aan 1300 man (tegen 21210 M2 en 260 man in 1894). Ze is in staat eiken arbeid op scheepsbouwgebied uit te voeren, als eerste-klasse passagiers- en mailstoomschepen, tankstoomcrs, drijvende dokken en kranen, zoowel als oorlogsschepen. Op ’t oogenblik, Maart 1916, zijn nog onderhanden 4 torpedobooten en een beschermde kruiser van 7000 ton voor de marine.

Deze 5 schepen worden alle voortbewogen door turbines, geleverd door de Ned. Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel te A. Voor kort werd de Jan Pieterszoon Coen afgeleverd, dubbelschroef mailstoomschip, het grootste tot nu toe in Nederland gebouwde schip. Wat de jaarlijks afgeleverde tonnenmaat betreft, staat deze werf bovenaan. Op den duur zou zij gehinderd worden door het bestaan van een spoorbrug, waarvan de doorvaartwijdte de grootte der te bouwen schepen beperkt, vandaar de verplaatsing. Groot is ook de genoemde Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmateriëel, genaamd „Werkspoor”, in 1891 opgericht. Ze vervaardigt landen scheepsstoommachines en dieselmotoren, ketels, locomotieven, rollend spoor- en trammateriëel, ijzerconstructies als kappen, bruggen, enz. Sedert 1912 heeft de fabriek haar werkplaatsen voor spoorwegmateriëel (behalve locomotieven) en IJzerconstructies verplaatst naar Zuilen bij Utrecht. De fabriek werkt met ongeveer 300 beambten en 3200 werklieden.

2) Voedings- en genotmiddelen. Vooral van belang zijn de 7 bierbrouwerijen met 649 werklieden. In 1913 werd uit het vrije verkeer gevoerd: het Rijk 9.148.000 L., waarvan op A. 6.846.000 L. en Rotterdam 1.919.000 L. kwamen. De cijfers voor likeuren zijn: (1913) Rijk 693.000 L., waarvan A. 244.000 L., dus 35,2 % tegen 81% in 1891. Suikerraffinaderijen 2 met 1070 w., cacao en choc. 4 met 139 w.; Fabrieken van Suikerwerken: 16 met 722 w.
3) De diamantnijverheid met 9480 werklieden, die nu eens buitensporig veel en dan weer niets verdienen. In de 16e eeuw was Antwerpen het hoofdcentrum; door de Spaansche furie (1576) en volgende gebeurtenissen verhuisde de industrie naar A., waar de Portugeesche Israëlieten deze industrie in handen kregen en door Braziliaansche steenen tot bloei brachten (leveringsovereenkomst met de Portugeesche Kroon). De Kaapsche diamanten veroorzaakten een ongekenden bloei van 1872—’76. Concurrenten van A. zijn: Londen en in den laatsten tijd Antwerpen.
4) Boek- en Steendrukkerij en had het geheele Rijk in 1914 863 met 16.727 werkl.; A. daarvan 188 met 3.013 w., dus 18 %, meer dan eenige Nederl. stad.
5) Van de Chemische nijverheid noemen we geneesmiddelen en verbandstoffen (204 werkl.), superphosphaat (176), zeep, zwavelzuur, gloeikousjes.
6) Houtbewerking, vooral meubelmakerijen (827 werkl.).
7) Wat de belangrijke industrieën voor kleeding, papier, enz. betreft, verwijzen we naar het overzicht op blz. 425.

Aantal in gebruik zijnde stoomketels voor industrieele doeleinden:

Te Amsterdam Het geheele Rijk.

Jaar Ver- VerAantal Aantal warmd Aantal Aantal warmd inricht. ketels opp.vl. in M2 inricht. ketels opp.vl. in M2 1913 256 497 33.655 6019 7681 381.041 1914 257 502 1 34.569 4968 7679 396.180 Te A. waren bij de Gemeente-Electriciteitswerken in 1914 6110 electromotoren met 26190 Paardekrachten aangesloten, terwijl nog 78 gasmotoren waren met 611 Paardekr. Volgens de laatste Rijksopgave (1911) hadden de electromotoren in 't geheele Rijk 86.219 P.K., in Amst. 12.293. Door den oorlog werden vele industrieën in haar bedrijf geschaad, andere namen echter juist een hooge vlucht; een betrouwbaar beeld is daarvan nog niet te geven bij gebrek aan statistische gegevens.

GEMEENTEBEDRIJVEN. Amst. exploiteert verschillende groote bedrijven. Voor de winstgevende, zie men de tweede tabel (in guldens) op blz. 425.

In 1915 leverden de gasfabrieken 103.149.921 M3 gas, ook voor naburige gemeenten tegen 73.755.437 Ms in 1906; electriciteitswerken totaal 44.248.671 K.W.U.; de tram vervoerde 1067a mill. reizigers.

Waterleiding. Vóór 1854 voorzag men in de behoefte aan drinkwater door het regenwater in bakken op te vangen en het water Overzicht van de winstgevende bedrijven.

Ontvangsten 1909 1914 Uitgaven 1909 1914 Directe baten 1914 Gasfabr 7.868.346 9.434.928 4.397.086 5.494.131 2.235.999 Ammoniakf 113.402 84.806 65.893 69.595 26.067 Waterl 2.011.412 2.420.822 746.504 868.397 260.000 Telef 977.777 1.528.816 348.426 530.670 50.000 Tram 4.620.627 4.694.666 3.249.373 3.356.395 608.063 Electr.-werken 1.368.407 3.522.673 541.642 1.024.632 1.900.000 Petr.-entrepot 144.795 143.379 90.706 87.023 9.913 Handels-entrepot 397.670 428.682 160.643 156.663 114.162 Overzicht van het aantal op het einde van de maand Juli 1914 te A. aanwezige inrichtingen, waarop de Veiligheidswet, de Arbeidswet, of de Steenhouwerswet van toepassing is en van het aantal daarin werkzame personen, volgens opgave van den Hoofd-Inspecteur van den Arbeid.

Groep No. OMSCHRIJVING DER GROEP. Aantal inrichtingen. Aantal daarin werkzame.

personen 1 Aardewerk, glas, kalk, enz 22 386 2 Diamant en andere edelgesteenten 448 9,480 3 Boek- en steendrukkerijen 188 3,013 4 Bouwbedrijven 486 2,736 5 Chemische nijverheid 70 1,196 6 Hout-, kurk- en stroobewerking 383 3,641 7 Kleeding en reiniging 1,664 16,033 8 Kunstnijverheid 31 110 9 Leder, wasdoek, caoutchouc 220 849 10 Oer, steenkolen, turf 8 68 11 Metaalbewerking 332 2,898 12 Vervaardiging van stoom- en andere werktuigen en instrumenten 285 5,970 13 Scheepsbouw, vervaardiging van rijtuigen 81 4,467 14 Papier 116 1,980 16 Textiel-industrie 63 625 16 Gas en electriciteit 39 1,663 17 Bereiding van voedings- en genotmiddelen — 2,461 a Bakkerijen 681 b Graanmalerijen en andere meelfabrieken 23 312 c Zuivelfabrieken 46 692 d Tabaks- en sigarenfabrieken 139 2.540 e Overige 493 6,418 Te zamen 6,707 66,316 N.B. In bovenstaand overzicht is geene rekening gehouden met den invloed van den oorlogstoestand en in de diamantindustrie ook niet met de reeds vóór dien tijd bestaande malaise.

uit de Vecht in schepen aan te voeren. Op den len Mei 1854 begon de Duinwater Mij. (grootendeels Engelsch kapitaal), water te leveren. Tegenwoordig baalt men ’t door drameerkanalen uit de duinen onder de gemeenten Zandvoort, Bloemendaal en Noordwijk. Na in de „Oranjekom” verzameld te zijn, wordt het door ’t pompstation „Leiduin” te Heemstede gevoerd naar een laagreservoir van het pompstation aan’den Haarlemmerweg te A. Tengevolge van het voortdurend gebrek aan drinkwater legde de Mij. de Vechtwaterleiding aan, die haar watervang in de Vecht bij Nigtevecht, bovendien een pompst. „Weesperkarspel,” heeft en in 1888 in exploitatie werd gebracht (sinds den oorlog tijdelijk versterkt met Merwedekanaalwater). Evenwel was het verboden, dit water, hoewel gefiltreerd, als drinkwater te leveren met het oog op zijn slechte qualiteit; het dient alleen voor badinrichtingen en voor industriëele en openbare doeleinden. Toen de Duinwatermij. niet meer aan de voorwaarden der concessie kon voldoen, was zij verplicht, den len Mei 1896 haar werken aan de stad af te staan, die ze grootendeels vernieuwde en uitbreidde.

Door inlijving van een gedeelte der gemeente Nieuwer-Amstel in 1896 werd de stad tevens eigenares van de Bronwaterleiding, waarvan de watervang in de heide tusschen Hilversum en Laren gelegen is. Dit bronwater is buitengewoon zuiver; ’t wordt om te drinken en voor andere doeleinden gebruikt. Het pompstation Westerveld (Hilv.) voert ’t naar het hoogreservoir in den watertoren aan den Amsteldijk (Amst.). Het behoeft geen betoog, dat de openbare gezondheid door dit alles ten zeerste bevorderd is. In 1915 werd te Leiduin 15.567.499 M duinwater opgepompt, te Weesperkarspel 6.635.134M Vechtwater, te Westerveld (Hilv.) 1.410.846 M3 bronwater. A. levert drinkwater aan Nieuwer en Ouder-Amstel, Sloten, Laren, Muiden, Bussum en Huizen. Bovendien zijn door Maatschappijen te A. (Zuiderbad, bierbrouwerij „de Amstel” en melkinricht.) in de stad zelf bronnen geboord van 40—200 M. diepte met hoog ijzeren zoutgehalte, zoodat zij meer voor spoelen, afkoelen, enz., dan voor drinkwater in aanmerking komen.

WATERVERVERSCHING.

Het water der stadsgrachten wordt geregeld ververscht door toelaten van Zuiderzeewater (in 1914 ruim 119 mill. M3) door den syphon te Zeeburg, terwijl het grachtwater afgevoerd wordt op het Noordzeekanaal. De grachten hebben dus brak water. Het Noordzeekanaal, waaruit veel polders ten N. van het IJ het water ververschen, wordt zoodoende vervuild en verzout tot schade van genoemde landen. Beter was het, ’t stadswater op de Zuiderzee te loozen, maar dat zou door langer werken van het stoomgemaal te Zeeburg veel kosten.

De verversching van de buiten de gewone stadsverversching liggende Singelgracht heeft plaats, doordat het stoomgemaal te Zeeburg het vuile water in de Zuiderzee opperst, terwijl versch water wordt aangevoerd door den Amstel. In 1914 liet men 40.220.692 M Amstelwater toe en pompte dus evenveel door het stoomgemaal weg. Behalve voor de verversching der Singelgracht loosde het gemaal 15.562.334 M water bij hoogen stand der Zuiderzee, dus wanneer niet door den syphon te Zeeburg kon worden gespuid, maar opgepompt moest worden. Onder syphon verstaat men een soort duiker, waardoor stadswater onder het Merwedekanaal door op de Zuiderzee wordt gebracht.

FINANCIËN.

De schuld bedroeg 1 Jan. 1916 ƒ161.426.000, sedert met 10 mill. vermeerderd, tegen 127 mill. einde 1904. De begrooting 1915 raamt inkomsten en uitgaven op / 45.408.175.

LITTERATUUR. Van de oudere schrijvers vermelden we behalve Pontanus, Fokkens, Dapper, Domselaar, vooral Commelin, Beschrijvinge van A. Met vervolg. (Amst. 1694 2dln f.j.Van de latere vooral Jan Wagenaar, Amst. in zijn opkomst, aanwas, geschiedenissen, enz. M. vervolg (—1788) (1760—1788 4 dln.). Uit de 19e eeuw behalve v. d. Vijver, Kalf, ook Witkamp, A. in schetsen (2 dln. A. 1859— 63) en vooral A.’s geschiedschrijver Jan ter Gouw, Geschiedenis van A. (A. 1879— 93 8 dln. 8vo), die echter hier en daar verouderd en met omzichtigheid te gebruiken is. N. de Roever. Uit onze oude Amstelstad. (A. 1890— 93 4 dln. 8vo). A.’sch jaarboekje (1888 — 91 4 dln.) A. Bredius, H. Brugmans e. a. A. in de 17e eeuw (’s-Gravenh. 1897—1902 3 dln. fol. Een standaardwerk met mooie platen). G. v. Arkel en A. W. Weissman, De Nieuwezijdskapel te A. m. 34 afbeeld. (Kon.

Oudheidk. Gen. te A. Jaarversl. 1908). Prof. dr. H. Brugmans, Opkomst en bloei van A. (Ned. Hist. Bibl. IV A. 1911, een zeer belangrijk werk). Dr. H. J. Smit, De opkomst v. d. handel van A. (A. 1914.

Werpt nieuw licht op o.a. het ontstaan van den handel). Dr. M. G. de Boer, Een wandeling door een oud-Ned. stad (A. 1915 Goed verzorgde uitgave met vele tot dusver nog nooit gereproduc. teek.) Bovendien de jaarboeken en maandbladen der vereen. Amstelodamum. Over het wapen v. A. de studie van Mr. W. R. Veder, De herziene officieele voorstell. v. h. wapen v. A. (A. 1900). Van plaatwerken noemen we L. W. R. Wenckebach, Oud Amsterd., bestaande uit 100 geteek. stadsgez. m. kort onderschrift (A. 1907).

J. v. der Heijden A. stadsgez. Met inleid. v. C. G. ’t Hooft (A. 1912). Fr. Lugt, Wandelingen met Rembrandt in en om A. (A. 1915). Omtrent statistiek de jaarlijksche verslagen van de Kamer v. Koophandel en Fabrieken met nu en dan verschijnende uitgaven, als: De hav. v. A. (1907) en de vele mooie uitgaven van het gemeentelijk Bureau van Statistiek, waaronder de Statistische Jaarboeken, Maandberichten en St. Mededeel. O. a. verscheen in 1914: The port of Amsterdam.