Zutphen - gem. in Geld., halfweg Deventer en Doesburg, door den IJsel doorsneden; 1242 H.A., meest alles rivierklei, alleen in ’t Veluwsche gedeelte ligt wat zand. De gem. telt 19.000 inw. en bevat de stad Z. Een nieuwe wijk is in den laatsten tijd in ’t N. ontstaan, tusschen den Deventerweg en de Berkel. De’ stad Z. ligt op den rechteroever van den IJsel, ter plaatse waar deze de Berkel opneemt.
De stad telt ruim 16000 inw., die deels van handel (ijzerwaren, hout, papier) leven, deels van nijverheid (fabrieken van zachte zeep, stoelenmakerij, boekdrukkerij, pettenfabriek, fabr. voor kleefstoffen, voor beton, enz.). — De oude vestingwallen zijn in 1879 en 1880 gesloopt en door singels vervangen. Op het ’s-Gravenhof — een ruim plein— stond oudtijds het hof (kasteel) der Graven van Z.; het Coenenspark (naar een burgemeester genoemd) was oorspronkelijk een mooi wandelpark, maar is thans grootendeels in fabrieksterrein herschapen. Bezienswaardig zijn vooral:
1. de z.g. Boterhal naast het stadhuis; zij is de oude Vleeschhal, in 1450 tot 1452 gebouwd en in 1896 en 1897 door dr. Cuijpers gerestaureerd; zij heeft een fraai geconstrueerde kap.
2. De Waterpoort (14de eeuw) over de Berkel, een bouwwerk als de jongere Koppelpoort te Amersfoort.
3. De Groote of St.-Walburgskerk (13de eeuw; in de 14de en en de 16de eeuw vergroot); zij bezit belangrijke muurschilderingen ; een boekvertrek, de Librije, gebouwd in 1561—1563, naar het voorbeeld van een kloosterbibliotheek; in geheel W.-Europa is haar weerga niet te vinden; naar oude zede liggen de. dikke folianten op lessenaars, waaraan zij met ijzeren kettinkjes vastgemaakt zijn. De kerk bezit verder een prachtig koperen doopvont, door den Mechelschen geelgieter Gielis van den Eynde in 1527 gegoten; een praalgraf der Heeckerens; een twaalfkante gesmeed ijzeren kaarsenkroon (16de eeuw), die boven het graf van Graaf Otto v. Z. moet gehangen hebben. De toren der St.-Walburgskerk dagteekent, wat den benedenbouw betreft, uit de 13de eeuw ;' hij brandde in 1446 en 1600 gedeeltelijk af. Onder leiding van dr. Cuijpers zijn in onzen tijd kerk en toren gerestaureerd. Eindelijk is nog bezienswaardig:
4. Het stadswijnhuis, voorheen Vreden geheeten ; de toren werd in 1641 voltooid; hij brandde in 1920 af, waarbij het prachtige klokkenspel van de gebroeders Hemony — hun eerste kunstwerk in ons land — vernield werd. Ook het Museum in het Wijnhuis leed toen veel schade. De toren zal herbouwd worden (doch zonder carillon). De handel en nijverheid van Z., dat reeds in het laatst der 13de eeuw een Hanzestad was, nemen toe, vooral sedert het door vijf spoorlijnen en twee tramlijnen met andere plaatsen is verbonden. Ook bezit de stad nog velerlei inrichtingen voor onderwijs.
Geschiedenis. Een graaf Godescalc van Z. wordt in 1031 vermeld, terwijl de inheemsche naam Sutfenne (Zuid-veen; de spelling met ph, aan Latijnsche stukken ontleend, is dwaas) eerst in 1059 voorkomt; de plaats moet veel ouder zijn. Zij was hoofdplaats van een graafschap, dat gravin Ermingard in 1134 door huwelijk aan Gelre bracht. In 1190 verkreeg zij stadsrechten. Naast de stad ontstond een Nieuwstad, in 1312 daarmede vereenigd. Haar bloei door het scheepsverkeer ging door de binnenlandsche oorlogen in ’t laatst der 15de en in de 16de eeuw te gronde ; wel is zij (tot nu toe) rijk aan grondbezit gebleven. In 1572 voegde zij zich bij de partij des Prinsen, maar werd in Nov. door de Spanjaarden verrast, dié er gruwelijke moordpartijen aanrichtten; in 1579 werd zij bevrijd, maar in 1583 door de Spanjaarden hernomen. Een beleg in 1586 mislukte; in Mei 1591 dwong prins Maurits de Spaansche bezetting tot overgave. Als in andere Geldersche steden vormde de Gezworen Gemeente of Gemeenslieden een college, dat aandeel in de regeering had.
Toen in 1674 de stad door prins Willem III was bevrijd van de Franschen, die haar in 1672 zonder tegenstand bezetten, werd de Raad van den Stadhouder afhankelijk. Na diens dood braken ook hier in 1704 en volgende jaren onlusten uit, daar de gilden (Gemeenslieden) hun vroeger gezag terugnamen. Ten slotte bepaalde een overeenkomst in 1717, dat de Raad wel zichzelven zou aanvullen, maar uit een voordracht, door Gemeenslieden en burgerij opgesteld. In de 19de eeuw hield de stad op vesting te zijn en kon zich uitbreiden tot een levendige handels- en verkeersplaats. Litt.: Gimberg, Een Geldersche stad in de Middeleeuwen (Gelre, Bijdragen en Mededeelingen, dl. III); H. M. Werner, Wandelingen door Oud-Zutfen (Amst. 1911).