Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Staart

betekenis & definitie

Staart - bij de huisdieren. Den beenigen grondslag vormen de staartwervels, welker aantal bij verschillende huisdieren zeer verschillend is. Men onderscheidt den staartwortel en het lichaam van den staart. Bij het paard wenscht men den staart hoog ingeplant en mooi in een boog gedragen.

De staartwortel mag niet grof zijn. De geheele s., behalve het bovenste gedeelte van de voorvlakte, is met de lange paardeharen bedekt. Dikwijls wordt de staart gecoupeerd, d. w. z. een deel van het lichaam van den staart afgesneden. Nicteeren heet het doorsnijden der spieren, die den staart naar beneden trekken, wat geschiedt om den s. mooier gedragen te krijgen. De haren worden verschillend geknipt, zoodat zij kunnen krijgen een bezemstaart, een fazantenstaart, enz. Een rattestaart is een staart, waarop weinig of geen haar voorkomt.

Bij ’t rund wenscht men den staartwortel fijn en het lichaam van den s. dun, fijn en lang. Lang noemt men den s., die tot aan den hiel reikt, niet de haren, doch het lichaam. Vooral bij melkrassen is de s. lang. De wortel en het lichaam van den s. zijn kort behaard, de punt draagt een pluim van haren, die men lang en fijn wenscht. Bij schapen is de staart zeer verschillend van lengte: bij onze polderrassen kort, bij onze heideschapen lang. Bij varkens is de staart dikwijls gekruld.