Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Paard

betekenis & definitie

Paard, - Equus, één der geslachten der Paardachtigen. De kenmerken der E. zijn:

Tandformule (3-1-3.3)/(3-1-3.3).Tandwisseling van 2½-5 jaar. Oorschelpen rechtopstaand, oogen zijwaarts gericht, neustrompetten, luchtzakken, manen en maantop, 18 rugwervels en 18 ribben, een hoef en drie phalangen, 2 griffelbeentjes, een zwilwrat en een spoor. E. zijn planteters, hebben een kleine, enkelvoudige maag, een sterk ontwikkeld colon; de lengte van het darmkanaal is 12 maal de lichaamslengte. Een galblaas ontbreekt. De drachtigheidsduur is 48—50 weken, de bronst treedt om de 3—4 weken op en duurt 24—36 uur. De oudste voorvormen der E. vindt men in N.-Amerika in het Oostelijk deel van het Rotsgebergte en elders. In de oudste eoceenlaag van het tertiaire tijdvak leefde de Coryphodon, een dier met 5 teen en en een tandformule, welke met die van het paard daarin verschilt, dat er een premolaire kies meer was. Uit dit dier vormden zich drie liniën: de slurfdragers, de varkens en de paleontheriden, de laatsten de voorvormen van het paard.

In het middeneoceen vinden wij de teenige Eohippus ter grootte van een vos, waarop dan volgen, ook nog in het eoceen, de Orohippus en de Plagiolophus. In het mioceen vinden wij den Mesohippus en den Miohippus met 3 teenen en ter grootte van een schaap. In het plioceen treffen wij een dier aan met een hoef op den bodem en twee bijteenen, die niet den bodem raken, de Protohippus of Merychippus en de Pliohippus, die reeds de bijteenen verloren heeft. In de jongste lagen van het 3de tijdvak het pleistoceen komt eerst de eigenlijke paardvorm. In Europa vinden wij ook fossielen, die met die uit Amerika overeenkomen, doch niet 5- of 4-teenige vorm.

De oudste zijn de Paleontheriden en het Anchiterium, die met Meso- en Miohippus overeenkomen. Deze zijn in Engeland, Frankrijk en Zwitserland gevonden. Op enkele plaatsen, o. a. bij Pikerma in Griekenland, heeft men een groot aantal restes aangetroffen van de Hipparion, die overeenkomt met den Protohippus uit Amerika. Daarop volgt de Equus fossilis, de overgang tot ons gewone paard, E. caballus.

Het ondergeslacht Equus onderscheidt zich door een klein hoofd, korte smalle ooren, een goed ontwikkelden schoft, 6 lendenwervels, een lang kruis, lange manen en een staart, over de geheele lengte met lang haar bedekt. Aan elk been komt een zwilwrat voor; het geluid der dieren is hinniken.

— Het ondergeslacht Asinus: De dieren zijn kleiner dan een paard, hebben een groot breed hoofd, lange breede ooren. De schoft ontbreekt, er zijn 5 lendenwervels, het kruis is kort, de manen zijn kort, de staart is kort behaard en bezit alleen aan de punt een bos lange haren. Zwilwratten komen alleen aan de voorbeenen voor en zijn vlak en weinig ontwikkeld. Het geluid der ezels is balken.

— De vertegenwoordigers van het ondergeslacht Hippotigrus komen in veel kenmerken met de ezels overeen. De kleur is echter niet eenkleurig, doch zij hebben donkere strepen op een licht fond of lichte strepen op een donker fond òf over het geheele lichaam òf alleen aan voorstel of romp. De stem staat tusschen hinniken en balken in.

— Tot het ondergeslacht Equus behooren het in het wild voorkomende Przewalskipaard en het gewone paard. De Tarpan, vroeger als wild paard beschouwd, is echter alleen een verwilderd paard. Eveneens de Mustangs (N.-Am.) en de Cimmarones (Z.-Am.).

Tot het ondergeslacht Asinus behooren de Dziggetai of Koelan en de Onager in Azië en de Oost-Afrikaansche steppenezel en de Somaliezel in Afrika. Ook natuurlijk de tamme ezel.

Tot het ondergeslacht Hippotigrus, dat in Afrika voorkomt, behooren de Grevyzebra, de bonte Quagga, de Zebra en enkele andere vormen. De Quagga is uitgestorven.