Sopper (Arthur Josephus de), geb. 1875, theol. dr., Ned. Herv. pred. te Hoogmade, Velzen, Amsterdam, hoogleeraar aan de R.-Univ. te Groningen 1918 ; doceerde daar ethiek, godsdienst-philosophie en encyclopaedie. Werd in 1922 benoemd tot hoogleeraar in de philosophie te Leiden als opvolger van Bolland.
Behoort tot de ethische richting, «luit zich bepaaldelijk bij Herrmann, en ken-kritisch en wijsgeerig bij de z.g. Badensche school der Neo-Kautianen (Windelband. Rickert) aan. David Hume's kenleer en ethiek (diss., 1907); Zaligheid (1916) ; Naturalisme en levensphilosophie (inaug. rede,1918) Red. van Onze Eeuw.