Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sicilië

betekenis & definitie

Sicilië - Ital. eil. in de Middellandsche Zee; oppervl. 25.739 K.M.2; 3.683.000 inw.; 143 per K.M.2 De driehoekvorm van dit bergachtige eiland wordt bepaald door:

1. de Tyrrheensche keten langs de N.-kust;
2. de Monti Erèi en Eblèi, die zich van de vorige aftakken naar de Z. punt;
3. de Siciliaansche hoogvlakte tusschen de vorige, 3/5 v. S., veel te droog, boomloos, gelijkt ’s zomers een woestijn, maar levert in den winter overvloedig tarwe, boonen en wijn op, bovendien zwavel. De vlakte van Catania ten O. v. M. Erèi is een deel van een oude golf, door de Simèto dichtgeslibd, anderdeels ingenomen door den nog werkenden vulkaan Etna. De vlakte van Catania kon bij bevloeiing en bebouwing veel opbrengen, maar er heerscht malaria en de bewoners vluchten op de berghellingen, rijk aan wijn, olijven, ooft. De vlakte levert slechts hier en daar tarwe en rijst. De Etna is tot 2000 M. begroeid met wijngaarden, sinaasappels, citroenen, olijven, kastanjes. Van 2000—2700 M. bergweiden. Daarna naakte rotsen, lavavelden. — De kusten zijn het best bevolkt en hebben langs de hellingen wijn en zuidvruchten. De N.-kust is gezond en heeft bij Palermo de mooie vlakte Conca d’oro = Gouden Bekken.

De O.-kust, vooral in ’t N., is de beste en de rijkste aan havens. De Z.-kust is de minste, met weinig havens en veel banken (berucht die bij Sciacca). — Klimaat. Catania: Jan. 11°, Juli 27°, regen 47 c.M. Caltanisetta op 570 M. hoogte Jan. 6,8°, Juli 25°. S. heeft een echt Middell.-zeeklimaat, dus droge zomers en geen vorst in den winter (hoogstens en zelden nachtvorst). Door de zomerdroogte moeten de boomgaarden bevloeid worden en daarvoor wordt aan de kleine riviertjes zooveel water afgetapt, dat ze van Juni af droog liggen. Bosschen zijn er niet meer. — Producten; vooral die van den landbouw en zwavel. Tarwe levert S. van de Italiaansche landschappen, na de Emilia, het meest (⅛ v. It.). Van de gerst zelfs de helft en meer dan ½ van de boonen, 3/4 van sinaasappels en citroenen. Bovendien veel wijn en olie.

Zijdeteelt bijna uitsluitend in de provincie Messina. Zwavelmijnen (± 800) in de prov. Caltanisetta en Girgenti met 29.000 arbeiders, bijna de helft van alle mijnwerkers in Italië (62.000). Vangst van tonijnen bij de Egadische eil., sardinen en koraal bij de banken van Sciacca. — Het maatschappelijk leven lijdt aan dezelfde kwalen als in Z.-Italië: de gevolgen van eeuwenlang wanbestuur. De grond is met schuld belast, de gemeentelijke belasting overmatig; grootgrondbezit verdringt de boeren naar de steden; het platteland is verlaten, de steden vol hongerig volk. Vreeselijk is de ellende van de solfatari, de werkers in de zwavelmijnen, vooral van de carusi, die in hun jongensjaren de zakken zwavel uit de donkere, lage gangen naar boven moeten brengen. Van de overigens dichte bevolking kan 70 % lezen noch schrijven. Sterke landverhuizing. — Geschiedenis. ’t Eiland S. was reeds vroeg in het jongere steentijdperk bewoond.

Vondsten van aardewerkscherven bij Stenlinello (met lijnenornamentiek) wijzen op invloeden uit ’t O., hetgeen ook ’t geval was in ’t latere protomyceensch tijdvak (met de z.g.n. a forno grafkamers) en ’t eig. myc. tijdvak. Van de stammen, die in deze tijden S. bewoonden, weet men weinig meer dan de namen. In ’t W. vond men de Sicanen, in ’t O. de Siculen en in ’t N. de Elymers. Reeds vroeg werden de kusten bezocht door Phoenicische kooplieden, terwijl in de 8ste eeuw de Grieken (Doriërs en Joniërs) hier koloniën stichtten. Dank zij de gunstige ligging van ’t eiland, ontwikkelden de Grieksche koloniën zich tot bloeiende handelscentra, die met succes de concurrentie tegen de Etruscen en Carthagers wisten te doorstaan. Een poging van Carthago om de Grieken op S. te vernietigen, mislukte door de nederlaag bij Himera (480). Evenmin slaagden de Siculen erin om de Grieksche steden te vermeesteren. Tegen de macht van Syracuse en Acragas waren zij niet opgewassen (± 450).

Gaandeweg werd nu Syracuse de machtigste stad. Onder de tyrannen Dionysos I (gest. 367) en Timoleon (± 340) streed de stad gelukkig tegen de Carthagers, die in ’t eind van de 5de eeuw en in de 4de eeuw v. C. een groot deel van ’t eiland hadden veroverd. In ’t begin van de 3de eeuw ging Syracuse in beteekenis achteruit. Wanneer Hiero II een poging doet om Messana te onderwerpen, roept de bezetting van deze stad den steun in van de Romeinen, terwijl Hiero hulp krijgt van de Carthagers. In den 1sten Punischen oorlog (264-241), die hieruit voortvloeit, slagen de Romeinen erin, vasten voet op ’t eiland te krijgen, dat zij als prov. aan ’t rijk toevoegen, wanneer Hieronymus van Syracuse in den 2den Punischen oorlog (218-202) de Carthagers steunt. In de volgende eeuwen had ’t eiland, dat de korenschuur was van Z.Europa, veel te lijden van de burgeroorlogen en slavenopstanden, vooral door de laatste (2de en 1ste eeuw v. C. en 3de eeuw n. C.) ging de welvaart van ’t eiland snel achteruit. Hierbij kwamen nog in lateren tijd invallen van Franken, Vandalen en O.-Goten. — Een betere tijd brak weer aan, toen de O.-Romeinsche veldheer Belisarius in 635 ’t eiland aan ’t gezag van den O.-Romeinschen keizer onderwierp. Toen door ’t optreden van de Langobarden ’t O.-Rom. gezag in Italië zoo goed als vernietigd was, handhaafden de O.-Romeinen zich nog op ’t eiland S., dat met de omgeving van Bruttium ’t ducatus Calabrië vormde, bestuurd door een patricius. ’t Eiland, welks bewoners reeds vroeg tot ’t Christendom bekeerd waren en waar in de 6de eeuw tal van kloosters gesticht waren, had in het midden der 7de eeuw de invallen te verduren der Arabieren, die van Afrika uit hun tochten ondernamen.

Met moeite slaagden de O.-Rom. er in ’t eiland te behouden, totdat de Arabieren, gebruik makende van verdeeldheid, in 829 er in slaagden, vasten voet te krijgen op ’t eiland, dat zij in de volgende jaren gaandeweg veroverden. Met de verwoesting van Taormina (902) door Ibrahim II uit ’t huis der Aghlabiten, was do verovering van S. door de Arabieren voltooid. Na den val der Aghlabiten (910) maakte S. deel uit van ’t rijk der Fatimiden. Onder de heerschappij der Mohammedanen geraakte ’t eiland opnieuw tot bloei (Arabische kunst, b.v. de paleizen Zisa, Menani, Favara en Kuba, herinnert aan de gebouwen der Fatimiden in Kaïro). In de 11de eeuw gaat de macht der Fatimiden achteruit, waarvan de Normandiërs gebruik maken, om van Z.Italië uit, onder aanvoering van Roger de Hauteville, ’t eiland te veroveren, hetgeen hun na een langdurigen strijd (1061-1090) gelukte, ’t Eiland vormde nu een Norm. vorstendom, dat door Roger II (1101-1154) met de andere Norm. bezittingen in Z.-Italië vereenigd werd en door den paus in 1130 tot koninkrijk verheven was. De Norm. vorsten stelden zich tevreden met ’t gezag; de bevolking, ’t zij Arabisch of Grieksch, bleef in ’t bezit van haar rechten. Veel deden de Normandiërs voor de kunst. — Onder Roger II werd o. a. gebouwd de Monreal te Palermo, dat in de 12de eeuw een centrum op ’t gebied van kunst werd. Ook op handelsgebied bloeide S. Verkeer was er met Genua, waarheen koren en katoen werden geëxporteerd.

Een handelscentrum was Palermo. Strijd hadden de Normandiërs te voeren met de Staufen, met wie Willem II (1166-1189) in 1185 een nadeeligen vrede moest sluiten. Zijn erfgename, Constance, moest huwen met Hendrik VI, den zoon van Frederik Barbarossa. Na den dood van Willem II maakte Hendrik VI aanspraak op ’t eiland, dat hij in 1194 krijgt. Onder zijn opvolger Frederik II (1196-1250) wordt ’t bestuur van S. hervormd.

Een nieuw wetboek kwam tot stand (1230), waardoor de beambtenstaat werd gevormd. Bij de beraadslagingen over staatsaangelegenheden kreeg de burgerij medezeggingschap. ’t Financiewezen werd hervormd. Ingevoerd werden directe belastingen, als grondlasten en hoofdelijke omslag, en indirecte belastingen, welke gevormd werden door tolgelden en monopolierechten. Van verschillende verbruiksartikelen, als koper, zijde, zout en staal, kwam de verkoop in handen van den staat.

’t Gevolg van deze regeling was, dat Frederik II de beschikking kreeg over belangrijke geldsommen, welke hij gedeeltelijk voor de versterking van zijn macht in Italië gebruikte, gedeeltelijk voor ’t bouwen van een vloot. Na den dood van Frederik II treedt Manfred op als regent voor den minderjarigen Koenradijn. Een poging van paus Innocentius IV, om ’t rijk aan zich te trekken, mislukt door de nederlaag, die hem door Manfred wordt toegebracht bij Foggia (1254). Eenige jaren later (1258) laat Manfred zich tot koning uitroepen met terzijdestelling van Koenradijn. Zijn regeering beteekende voor S. een periode van bloei. Zijn hof was een der schitterendste van Europa. De paus wist hem echter een gevaarlijk tegenstander te bezorgen in Karel van Anjou, die in 1266 met een leger over de Alpen trekt en naar Z.-Italië optrekt. Door verraad gelukt het Karel zijn tegenstander te verslaan en te dooden bij Beneventum (1266), waardoor S. in handen komt van Karel.

Een poging van Koenradijn, om zijn rijk te heroveren, loopt uit op een nederlaag bij Tagliacomo (1268). Kort daarop wordt hij gevangen genomen en ter dood gebracht. Hiermede was ’t huis Anjou in het onbetwist bezit van ’t rijk S. De willekeur der regeering van Karel en ’t overmoedige gedrag der Fransche edelen had in Palermo een opstand tengevolge (de z.g.n. Siciliaansche Vesper, Paschen 1282), onder leiding van een aanhanger van ’t huis der Staufen, Johan van Procida. Binnen korten tijd is ’t eiland van de Franschen bevrijd. Wanneer Karel van Anjou een poging wil doen om ’t eiland te veroveren, roepen de Sicilianen de hulp in van Pedro van Aragon, wiens vloot in Aug. 1282 een overwinning bevocht bij Trapani. In ’t volgend jaar behaalde de Arag. vloot onder Roger de Loria overwinningen bij Malta en Napels. Pedro’s zoon Jaime werd koning van S. en in 1296 opgevolgd door zijn broer Frederik III, die in Italië streed tegen de paus. partij. Met ’t uitsterven van ’t regeerende geslacht kwam S. in ’t bezit van Aragon en deelde het ’t lot van dezen staat.

Na in 1713 tot 1720 in ’t bezit te zijn geweest van Victor Amadeus van Savoye, kwam het eiland in 1720 aan Karel VI, den Duitschen keizer, die het in 1734 afstond aan Carlos, een zoon van den Sp. koning. Voortaan vormde het een onderdeel van ’t Koninkrijk Napels. (Zie KON. DER BEIDE SICILIËN). Litt. : Bronnen : Capasso, Le Foreti della storia dell Prov. Napolitane (1902); voorts oork. in Winckelmann, Acta imperii inediti; Saba Malaspina, Rer.

Sic. libri VI (Murati VIII); _ Capasso, Hist. dipl. regni Sic. (1874). Schrijvers : Holm, Gesch. Siciliens im Altertum; Freeman, History of Sicily; Wilda, Zur Sic. Gesetzgebung.