Josafat - (Hebr. „Jahwe richt”; vgl. sufetes zie FENICIË), koning van Juda (873—849 v. Chr.), zoon en opvolger van Asa. Onder J. is, na 60-jarigen strijd (zie JEROBEAM I), een definitieve vrede tot stand gekomen tusschen Juda en Israël, welks koning Achab toen zijn dochter Athalia uithuwelijkte aan J.’s zoon Joram (± 865). Waarsch. was J. min of meer vazal van Israël. Daarom maakte hij zijn opwachting bij Achab (1 Kon. 22,2); ook moest hij, wellicht reeds in 854 tegen de Assyriërs (zie HADAD-EZER II), zeker spoedig daarna tegen de Arameërs in Ramóth-Gilead, en ± 851 tegen de Moabieten (2 Kon. 3 ; de „koning” van Edom is misschien een inheemsche goeverneur, die onder Judeesche auspiciën regeert) een contingent hulptroepen leveren.
Die vrede met Israël (trouwens reeds door Omri voorbereid) leverde voor Juda goede resultaten op: J. kon zich wijden aan de organisatie van bestuur, leger, rechtspraak en kultus (2 Kron. 17—20); J. stond bekend als trouw Jahwedienaar, en gold later als een ideaal van godvreezenden koning. Zijn handelsonderneming (ook navolging van Salomo?) had echter geen succes; zie 2 Kon. 22, 49 v. en EZEON-GEBER. In dit verband was van groot gewicht, dat, tegen het eind van J.’s leven, de macht van Edom toenam; na J.’s dood maakte Edom zich vrij; vgl. Gen. 27, 40. Waarschijnlijk werkten de intriges van Mesa, koning van Moab, en het opdringen der Arabische bedoeïenen daarbij mede. Zoodoende werd de handelsweg over de Roode Zee (zie ELATH), en later, bij den opstand der Filistijnen (zie LIBNA), de handelsweg langs de Middell. Zee ernstig bedreigd: Z.-Juda was, door de oorlogen tegen Assyrië en Aram, van troepen ontbloot, Edom c. s. profiteerden ervan. (Zie JORAM).