Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jacobs

betekenis & definitie

Jacobs - 1) dr. Aletta, Nederl. socioloog en geneeskundige, geb. te Sappemeer 1854, waar zij het onderwijs op de H.B.S. volgde, als doktersdochter van 16 jaar het diploma voor leerling-apotheker haalde en in 1871 van Minister Thorbecke dispensatie van het admissieexamen tot de Hoogeschool vroeg en kreeg. Als eerste vrouwelijke student promoveerde ze in 1879 te Groningen in de medicijnen. Na een kort verblijf in Londen, waar ze verschillende hospitalen bezocht en nieuwe sociale denkbeelden kreeg, vestigde zij zich in Amsterdam.

Hier oefende zij ruim 30 jaar een drukke practijk uit, in welke zij de nooden en misstanden van nabij leerde kennen, en door sociale hervormingen trachtte te verbeteren vooral in samenwerking met haren echtgenoot, den bekenden socioloog C. V. Gerritsen (overl. 1905). Zij werd voorstandster van den „Nieuw-Malthusiaanschen Bond”, leidde jaren lang de „Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht”, waarvan zij het „Maandblad” geruimen tijd redigeerde en werkte, door haar vele reizen, o. a. twee keer naar Amerika, bekend over de geheele wereld, ijverig mede aan het tot stand komen van de „International Woman Suffrage Alliance” (Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht), en aan het oprichten van de „Internationale Vrouwenbeweging voor den Vrede”, waarvoor op haar iniatief in 1915 een congres in Den Haag bijeen kwam.

2) Christian Friedrich Wilhelm, Duitsch philoloog, 1764-1847, directeur van het museum zijner geboorteplaats Gotha. In verband met de Anthologia Graeca heeft hij uitgegeven 1) een uitgave in 13 dln. (1794-1814), 2) een uitgave in 3 dln. (1813-17), 3) een bloemlezing voor schoolgebruik (1826) en 4) een vertaling van 700 epigrammen in Duitsche verzen (1803-23). Verder gaf hij de eerste volledige editie van de Antehomerica, Homerica en Posthomerica van Tzetzes (1793), van Achilles Tatius (1823), de Philostrati en Callistratus met noten van Welcker (1825) en Aelianus’ Historia Animalium (1832), verder Animadversiones op Athenaeus (1809) en Stobaeus. Ook heeft hij veel gedaan voor de tekstverbetering van Euripides en de Bucolici, van Horatius en de Dirae van Valerius Cato en vele geschriften in ’t licht gegeven over de geschiedenis der Gr. letterkunde en beschaving.
3) Eduard, Nederl. beeldhouwer, geb. 1859 te Amsterdam. Eerst op 22-jarigen leeftijd begint hij te boetseeren, avondlessen bij v. d. Bossche, en 23 jaar oud wijdt hij zich geheel aan de beeldhouwkunst. Na nog een jaar bij v. d. B. te hebben gewerkt, gaat hij 1883 naar de Brusselsche Akademie, werkt daar 5 jaar en behaalt in ’88 den prijs van Rome te Amsterdam. Hij vertrekt over Parijs naar Florence en Rome, en teruggekeerd vestigt hij zich in ’91 te Amsterdam. Maar onbekendheid en finantieele zorgen doen hem een betrekking als modelleur van een stucadoor te Essen aannemen, totdat zijn vriend Zijl, de beeldhouwer, hem te hulp komt. Deze laat Jacobs verschillende van zijn werken uitvoeren; zoo werkt hij aan de beurs en aan een gebouw voor Levensverzekering te Leipzig. Daardoor kreeg hij velerlei technische ervaring, waardoor hij in staat werd ook eigen werk in hout, steen, marmer zelf uit te voeren. In 1902 vestigde hij zich in Laren, maakte verbeeldingen van 't boerenvolk daar en in den omtrek. „De Zittende Boerenvrouw”, „Het Huizer Meisje”, ook de bank aan den Brink te Laren.

Ondertusschen kwamen er opdrachten. Zoo maakte hij 't beeld van „Hendrik de Keyzer” voor ’t Gemeente-Museum te Amsterdam en later „de Scheepvaart” voor 't Vredespaleis. Verder o. a. de vrouwenfiguur: „De Smart die licht ziet dagen”, geschenk voor Mevr. v. d. Horst-v. d. Lugt Melsert, verschillende gevoelige figuurtjes in tin en brons voor een stal te Bethlehem en portretten, waaronder 't beminnelijk relief van de kinderen Diepenbrock. Voor huizen, door den architekt Hanrath gebouwd, maakte hij gevelsteenen en ander sculpturaal werk. Eenige van zijn gipsfiguren zijn gepolichromeerd. Afb. en litt. J. S. K. Kever, Elsevier’s M.S.

4) William Wymark, Eng. schrijver, geb. 1863, schreef voornamelijk korte verhalen, waarin veelal het leven op zee geschilderd wordt. Zeer komisch en onderhoudend zijn: Many Cargoes (1896); The Skipper's Wooing (1897); The Lady of the Barge (1903); Captains All (1905).