Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jaar

betekenis & definitie

Jaar, - de tijd, dien de aarde noodig heeft om haar baan om de zon af te leggen, d. i. dus de tijd waarin de zon den zonsweg of ekliptika doorloopt, en waarin de éénmalige afwisseling der jaargetijden plaats heeft (zonnejaar). Te onderscheiden zijn:

1) het siderale jaar, de tijd, dien de zon besteedt om in de ekliptika hetzelfde vaste punt weer te bereiken. Dit is de ware omloopstijd der aarde in haar baan. Het siderale j. is zoo goed als constant en bevat 365.25636 middelbare dagen of 365 d. 6 u. 9 m. 9s. — 2) het tropische jaar, de tijd, dien de zon noodig heeft om van lentepunt tot lentepunt te komen (of om den Noordelijken keerkring, tropicus, weer te bereiken). Het lentepunt schuift (thans) per jaar gemiddeld 50".25 terug, d. i. de zon tegemoet (precessie); daar de zon dit boogje in 0d.01416 aflegt, is het tropische j. zooveel korter: het bevat thans 365.24220 middelbare dagen of 365 d. 5 u. 48 m. 46 s., maar neemt, daar de precessie langzaam toeneemt, iets af (1 s. in 187 jaren). Astronomisch kan het tropische j. worden opgevat als de tijd, waarin de middelbare lengte der zon met 360° toeneemt. Het wordt geacht te beginnen, als deze middelbare lengte 280° bedraagt (annus fictus van Bessel); het astr. jaar 1920 begint den 1en Januari te 3 u. 46 m. midd. tijd Greenwich. — 3) het anomalistische jaar, de tijd, dien de aarde in haar elliptische baan besteedt, om van perihelium (het punt van kortsten afstand tot de zon) tot perihelium te komen. Daar de groote as der aardbaan langzaam draait, en het perihelium per jaar 11".5 naar het Oosten opschuift, is het anomalistische j. 4 m. 44 s. langer dan het siderale: het bedraagt 365 d. 6 u. 13 m. 53 s. — 4) het burgerlijke jaar of kalenderjaar. Dit bevat in den regel 365 dagen, maar men tracht door het af en toe inlasschen van een schrikkeldag zoo goed mogelijk het tropische j. te benaderen.

Zie JULIAANSCHE en GREGORIAANSCHE TIJDREKENING. — Alle kalenders behooren op het zonnejaar gebaseerd te zijn, daar de landbouw zich naar de jaargetijden regelt. De oudste beschavingen hebben echter bijna alle met een maanjaar van 12 lunaties of synodische maansomloopen gerekend: het telde 12 X 29.53 = 354⅓ dagen.(Zie KALENDER.)Het zal wel daaraan gelegen hebben, dat de juiste duur van de synodische maand heel gemakkelijk onmiddellijk is te bepalen (in het bijzonder door de waarneming der maansverduisteringen, die de oogenblikken van Volle Maan vastleggen), terwijl het (zonne-)jaar langs een omweg bepaald moet worden: de zon maakt alle sterren in haar omgeving onzichtbaar en men mist dus de vaste punten om er haar beweging naar te beoordeelen. Allerlei methoden zijn in de Oudheid in zwang geweest om het jaar (en den zonsweg) vast te leggen; het tropische j. werd bepaald door den Gnomon en door de amplitudo der zonsop- en ondergangen (die elk jaar weer dezelfde waarden doorloopt), het siderale j. door den ortus heliacus van heldere vaste sterren of met behulp van den maancirkel van 235 synodische maanden. Men had n.l. geconstateerd, dat zich na 235 synodische maanden een maaneklips herhaalt in hetzelfde punt der ekliptika. Daar nu een maaneklips het oogenblik van Volle Maan scherp aangeeft, het oogenblik derhalve, waarop de maan diametraal tegenover de zon staat, zoo moet ook de zon weer hetzelfde punt der ekliptika hebben bereikt of: de maancirkel van 235 synodische maanden of 6940 dagen bevat een geheel aantal jaren, en wel 19; het jaar wordt aldus op 365¼ dagen bepaald. Dit jaar (Juliaansch jaar) is in Egypte in gebruik geweest en in 46 v. Chr. tot basis van de Juliaansche tijdrekening aangenomen; alle andere volken gebruikten het maanjaar of het gebonden maanjaar (zie KALENDER).— Voor het groote of Platonische jaar zie PRECESSIE.