Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Onderwijs

betekenis & definitie

Onderwijs - Hier te lande onderscheidt de wet Hooger, Middelbaar en Lager Onderwijs. Eerstgenoemd omvat het O. aan Universeiteiten, Technische, Handels-, Landbouw- en Veeartsenijkundige Hoogescholen, alsmede het Gymnasiaal O. (voorbereidend H. O.). Tot het M. O. behoort het O. aan Hoogere Burgerscholen en dergel. inrichtingen en het meeste Vakonderwijs, thans officiëel Nijverheidsonderwijs genoemd. Het Lager O. is het algemeen vormende volksonderwijs, gewoon (6 jarig) L. O., vervolgonderwijs (Uitgebr. L. O.) en herhalingsonderwijs.

O. op scholen, van Overheidswege gesticht en onderhouden, is Openbaar O., het overige Bijzonder Onderwijs. Sinds de Grondwetsherziening van 29 Nov. 1917, Stb. 661, bevat art. 92 Grw. daaromtrent het volgende: Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering. — Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der Overheid, en bovendien, voor zoover het algemeen vormend zoowel lager als middelbaar onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van den onderwijzer, een en ander bij de wet te regelen. — Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, bij de wet geregeld. — In elke gemeente wordt van Overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zoodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven. — De eischen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten deele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zoover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting. — Deze eischen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zoodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd. — Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar denzelfden maatstaf bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs, bijdragen uit de openbare kas worden verleend. — De Koning doet jaarlijks van den staat van het onderwijs aan de Staten-Generaal verslag geven. — Thans resorteeren de Onderwijszaken (behalve Landbouw-, Veterinair en Militair) onder een afzonderlijk Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ingesteld bij K. B. van 25 Sept. 1918, Stb. 551 (vroeger onder dat van Binnenl. Zaken). Aan het dep. is verbonden een Onderwijsraad in hoofdzaak om van advies te dienen, volgens wet van 21 Febr. 1919, Stbl. 49. Zijn leden worden door de regeering benoemd; een K. B. van 18 Dec. 1919, Stbl. 816 regelt inrichting en werkzaamheden. — Zie ook HOOGER ONDERWIJSWET, LAGER ONDERWIJSWET, MIDDELBAAR ONDERWIJSWET en NIJVERHEIDSONDERWIJS (WET OP HET).