Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Minister

betekenis & definitie

Minister. - Volgens art. 77 Grw. stelt de Koning ministerieele departementen in, benoemt er de hoofden van en ontslaat die naar welgevallen. Desniettemin is de Koning, sinds hier te lande het Parlementaire stelsel is aanvaard, allerminst vrij in de benoeming der ministers. Deze zal moeten geschieden in overeenstemming met de inzichten van de meerderheid der Tweede Kamer. Volgens het geldende gebruik draagt de Koning de vorming van een ministerie (kabinet) op aan den leider der meerderheidspartij of, bij gebreke van dien, aan een der leidende personen uit de partijen, welke de meerderheid samenstellen.

Deze zoekt degenen, die naar zijn meening voor een ministerszetel in aanmerking komen, daartoe aan. Een enkele maal is het voorgekomen (Goeman Borgesius in 1905), dat de formateur zelf niet in het kabinet zitting nam. Zie over de verhouding van den formateur tot de andere ministers MINISTER-PRESIDENT. — De ministers zorgen voor de uitvoering der grondwet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt. Hun verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet (zie MINISTERIEELE VERANTWOORDELIJKHEID). Alle K. B. en beschikkingen worden door (ten minste) een der ministers mede-onderteekend (gecontrasigneerd, art. 77 Grw.). Het K.B. tot benoeming van den formateur wordt gecontrasigneerd door diens voorganger, dat tot benoeming der overige leden van het kabinet door den formateur.