Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Isaac

betekenis & definitie

Isaac - naam van twee Oost-Rom. keizers. — Isaac I Comnenos, een legeraanvoerder, werd in 1057 tot keizer uitgeroepen, nadat keizer Michael VI Stratiotikos door zijn optreden de ontevredenheid van ’t leger had opgewekt. Met I. begint de regeering van ’t huis der Comnenen. Hij slaagde erin het rijk te beveiligen tegen Hongaren en Petschenegen, beperkte het bezit van de kerk en voerde een zuinig beheer. Onder zijn bestuur bloeiden de wetenschappen (zie OOSTROM.

RIJK). In 1059 deed I. afstand van de regeering. — Isaac II Angelos, verwant aan ’t geslacht der Comnenen, was, nadat hij zich tegen de troonsbestijging van Andronikos had verzet, door dezen in Nicaea gevangen genomen en gevoerd naar Constantinopel. Toen hij omgebracht zou worden, vluchtte hij in de Sophiakerk en zette het volk aan tot verzet, hetgeen hem gelukte. Andronikos werd van den troon vervallen verklaard en door ’t volk vermoord (1185), waarop I. de regeering aanvaardde. Hij was een onbeteekenend vorst, die de regeering aan gunstelingen en eunuchen overliet. De Bulgaren en Walachen maakten zich onafhankelijk van ’t rijk en Cyprus werd veroverd door Richard Leeuwenhart.

In 1195 werd hij van den troon gestooten door zijn broer Alexis III, die hem de oogen liet uitsteken en gevangen zetten. Zijn zoon Alexis wist de Venetianen te bewegen hem tegen Alexis III te steunen, hetgeen de aanleiding werd tot den Latijnschen kruistocht (1203). Isaac werd in zijn macht hersteld. In onmin geraakt met zijn onderdanen, was hij niet in staat zijn gezag te handhaven. Hij stierf in 1204.