Hofdijk (willem jacobs) - Nederl. schrijver en dichter, geb. 1816 te Alkmaar, voelde zich reeds vroeg aangetrokken tot de schilderkunst, was in 1836 echter, wegens zijn zorgvolle omstandigheden, secondant op een kostschool in de Betuwe, spoedig daarna klerk op de secretarie te Alkmaar. Werd in 1851 op voorspraak van van Lennep leeraar aan het Amsterdamsch Gymnasium in de vaderl. gesch. en letteren, bleef dat tot 1886, overleed den 29sten Aug. 1888 te Arnhem. Ofschoon thans min of meer verouderd en weinig meer gelezen, is hij toch een belangrijke figuur in onze letterkunde als de vertegenwoordiger bij uitstek van de Nederlandsche romantiek uit de 19de eeuw, ontstaan onder invloed van Byron, Heine e. a. Romantisch is zijn poëzie en proza. De stof voor zijn gedichten en verhalen vond hij in zijn geliefd Kennemerland, dat hij ook later ondanks zijn verhuizing trouw is gebleven.
Van zijn dichtwerken noemen wij: Rosamunde (1839), Egmond in 1004 en 1021 (1840), De Jonker van Brederode (1849), Kennemerland (balladen, 2 dln., 1850-62), Aëddon (1852), Helene (episch gedicht, 1855), Verspreide Gedichten (2 dln., 1860), Kennemer Legenden (gedramatiseerd, 1865), Romantische Poëzy (1869), Alkmaars Beleg (1860); verder schreef hij populair-wetenschappelijke werken: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (1853-56), Het Nederlandsche Volk, geschetst in de verschillende tijdperken zijner ontwikkeling (1856), Historische Landschappen (1856), Ons Voorgeslacht in zijn dagelijksch leven geschilderd (1858-64), De Kloosterorden in Nederland (1862-64). Van deze werken heeft vooral Ons Voorgeslacht langen tijd grooten opgang gemaakt. Ondanks zijn verdiensten is er voor ons veel in Hofdijk’s werk, dat valsch aandoet en ons hoogdravend en gezwollen voorkomt. Een volledige lijst zijner werken vindt men bij Ten Brink, Gesch. der Noord-Nederl. lett., II, bl. 190-197.