Alkmaar - een welvarende stad en gemeente in Kennemerland, provincie Noord-Holland, met ruim 22.000 inwoners. In de laatste 50 jaar is de bevolking bijna verdubbeld; (11.308 in 1864). Haar bloei dankt deze provinciestad aan haar gunstige ligging in het midden van het oude Noorderkwartier, waar landbouw en veeteelt het hoofdbedrijf vormen. Wel zijn handel en nijverheid er vertegenwoordigd door een aantal fabrieken en ondernemingen als: een ijzer- en metaalgieterij, 2 scheepswerven, een commanditaire Vennootschap tot exploitatie van den stoombootveerdienst Enkhuizen —Stavoren, de stoomboot-onderneming Alkmaar-Packet, een fabriek van verduurzaamde levensmiddelen, een margarinefabriek, een fabriek van melkproducten, een zoutziederij, een zeepziederij, een cacao- en chocoladefabriek, een cementwarenfabriek, een kalkbranderij, een bierbrouwerij, 2 fabrieken van brandkasten en haarden, 2 huidenzouterijen en een vellenblooterij, benevens verschillende kleinere bedrijven, en hebben vooral de vier eerstgenoemde een belangrijke hoogte bereikt, maar de grootste beteekenis heeft A. toch als landbouwcentrum en de hoofdbron van zijn welstand is het marktwezen.
In verband hiermede heeft de kaasexport-handel een hooge vlucht genomen. De Vrijdagsche kaasmarkt op het Waagplein, waar thans jaarlijks ruim 8.000.000 K.G. kaas wordt aangevoerd, is beroemd. Voorts wordt er Vrijdags nog een graan- en zaadmarkt gehouden, Zaterdags op verschillende plaatsen een boter- en eierenmarkt, een zoogenaamde kleine kaasmarkt en kippenmarkt, waar ook verschillende andere waren ten verkoop worden aangeboden, een bloemenmarkt, ’s Maandags en Zaterdags een veemarkt en bovendien 3 groote rundermarkten en 3 paardenmarkten ’s jaars.
De talrijke vrachtschepen, de stoombootdiensten langs het Noord-Hollandsch Kanaal op Punnerend—Amsterdam, Zaandam-Amsterdam, de Zijpe en het Nieuwediep, het spoorweglijntje Alkmaar— Broek-op-Langendijk en de stoomtramverbindingen met Bergen, Egmond, Schagen, Haarlem en tusschenliggende plaatsen en Amsterdam door Schermer en Beemster over Purmerend, spreken van dit drukke marktverkeer. Ook ligt A. aan de spoorweglijnen Haarlem—den Helder, Amsterdam—Zaandam—den Helder en Zuid-Holland— Hoorn—Enkhuizen met stoomvaartverbinding naar Friesland.
Over het stadje met zijn belommerde grachten en zindelijke straten ligt nog een typisch oud-Hollandsche bekoring, ofschoon de oude geveltjes grootendeels verdwenen zijn. Een welvarende middenklasse vormt het hoofdbestanddeel der bevolking. Groote tegenstellingen tusschen rijkdom en armoede vindt men er niet. Van de voornaamste openbare gebouwen zijn te noemen : het Stadhuis (waarin ook het archief en het Museum met de Stedelijke Bibliotheek zijn gevestigd), de Stadswaag, de Accijnstoren, de Groote of St. Laurenskerk, het Rijks-Opvoedingsgesticht, de Cadettenschool, de Ambachtsschool, de Rijks-Tuinbouw winterschool en de Handelsschool. Het Diaconiehuis der Ned. Herv. Gemeente,de Pius-stichting voor R.K. oude mannen en vrouwen, 2 proveniershuizen en een 10-tal hofjes getuigen van den Alkmaarschen weldadigheidszin.
Onder de hierboven vermelde gebouwen nemen als monumenten van oud-Hollandsche bouwkunst een eerste plaats in: de Groote of St. Laurenskerk, een laat-Gothische basiliek met een kruisbeuk uit het eind der 15e en begin der 16e eeuw (ze werd gebouwd tusschen 1470 en 1520), het Raadhuis, grootendeels uit den aanvang der 16e eeuw, en de Waag, met rijken voorgevel in Hollandsche renaissance, oorspronkelijk uit het laatst der 16e eeuw, maar in 1884/85 geheel in den ouden stijl hernieuwd.
Van het Stadhuis is het stichtingsjaar onbekend. Het oudste, Westelijk gedeelte werd herbouwd in 1694, het Noord-Oostelijk gedeelte met toren aangebouwd tusschen 1509 en 1520. Bij de inwendige verbouwing in 1912 heeft men tevens getracht, voor zoover de middelen reikten, iets te herstellen van wat een weinig gelukkige restauratie in 1877—’81 aan het mooi van den gevel bedorven had. Verder verdienen nog de aandacht het in 1622 gebouwde Accijnshuis met torentje, het Diaconiehuis, het provenhuis van Nordingen, dat van Splinter en eenige woonhuizen, die geheel of gedeeltelijk hun vroegeren gevelvorm hebben behouden.
In den ouden vorm vernieuwd is de 16e eeuwsche gevel van het zoogenaamde Koning-Willemshuis. Van de oude poorten, zeven in getal, is niets meer overgebleven dan de hamei van de Schermerpoort. De overige zijn alle in de 19e eeuw gesloopt. Een groote aantrekkelijkheid van A. is de Hout, in 1607 aangelegd, en voortdurend uitgebreid. De mooie hertenkamp op golvend terrein is een aanwinst van recenten datum (1902). Ook de nabijheid der Heiloërbosschen iets meer naar het Zuiden, aangelegd door Alkmaarsche regentengeslachten, die in Heilo hun landhuizen hadden, is een zeer te waardeeren voorrecht.
Aan den N. O. kant herinnert het Victoriepark aan den roemrijken tijd van A.’s ontzet. Bij de viering van het derde eeuwfeest werd hier, tusschen de twee meest bedreigde punten, de eerste steen gelegd van een in 1867 voltooid gedenkteeken. Het kloeke Victoriabeeld is door den beeldhouwer Stracké vervaardigd.
In den laatsten tijd komt de opkomst van het naburige Bergen, thans per stoomtram in 16 minuten te bereiken, de stad zeer ten goede. De bosschen en de duinen, door de zorg van het Staatsboschbeheer met dennen en loofboomen beplant, trekken door hun zeer bizonder natuurschoon tal van vreemdelingen.
A. is een der oudste steden van Holland, maar het juiste tijdstip van zijn ontstaan berust slechts op gissingen. Volgens overlevering moet dit omstreeks 550 zijn geweest. Uitdrukkelijk vermeld is Almeere (hoogstwaarschijnlijk Alkmaar) in den blafferd der goederen, die de St. Maartenskerk te Utrecht al vóór 866 moet hebben bezeten, en waarin gesproken wordt van het recht der kerk op de tienden van de kogschuld en van de groote vischnetten. De oudste bewoners zijn, naar het verhaal gaat, visschers geweest, wat, behalve in genoemden blafferd, bevestiging vindt in de ligging van het plaatsje te midden van talrijke meren.
Gelegen op de grens van Kennemerland en West-Friesland, door de graven van Holland tot een steunpunt gemaakt voor hun strijd met de oproerige bewoners van dit laatste gewest had A. onder dien strijd herhaaldelijk te lijden. O. a. in 1133 werd het geheel door de West-Friezen in de asch gelegd. Wel bracht in 1256 de bouw van het slot Torenburg door den Roomsch-Koning Willem II meer beveiliging, maar tot rust kwam Alkmaar pas, toen de woelige buren eindelijk in 1297 voor goed waren onderworpen. A. begon zich nu te ontwikkelen als handelsplaats, waartoe Willem IV in 1339 het zijne bijbracht door vergunning te schenken tot het houden van 3 jaarmarkten, ieder van 3 weken. Die markten werden bezocht door de voornaamste kooplieden uit dien tijd, Vlamingen, Brabanders en Denen.
Voor handelsplaats was Alkmaar zeer goed gelegen. De Voormeer aan de Oostzijde vormde een uitstekende haven en de groote meren, voor koopmanskielen bevaarbaar, onderhielden de gemeenschap met de zee. In de 15e eeuw vindt men er rijke reeders, die schepen uitrusten ter koopvaardij en haringvangst, terwijl van de koggeschepen op de binnenwateren een honderdtal aan inwoners van Alkmaar toebehooren. Ook ontwikkelt zich de nijverheid. De lakennering, bierbrouwerijen en kalkbranderijen beleven een bloeitijd; handel en verkeer worden bevorderd door de omliggende dorpen, die in A. de producten van landbouw en veeteelt ter markt brengen en er hun koren en verdere benoodigdheden aankoopen, en de (Latijnsche) School, reeds genoemd in een handvest van 1390, trekt tal van leerlingen uit den vreemde. Aan het einde der eeuw begint echter de glorie te tanen. De Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, later het Kaas- en Broodoproer in 1491, deden veel schade, zoodat A. in 1500 nauwlijks de interesten betalen kon van de reeds uit nood verkochte los- en lijfrenten. De inval der Gelderschen in 1517 voltooide de rampen.
In 1528 had Alkmaar voor fortificatie, waarmee men reeds begonnen was, octrooi verkregen. De uitbreiding der wallen, tot waar men nu de plantsoenen en singels heeft, begon in 1537 en werd in 1594 voltooid. Langzamerhand breidde de stad zich naar het O. uit. Doordat het stadsbestuur zelf de bebouwing regelde, vertoont het O.-lijk stadsdeel een veel grootere regelmaat in den loop der straten, dan het oude gedeelte. Intusschen had de overheid gedaan, wat zij kon, om de stad uit haar verval op te heffen. Dat haar dit werkelijk gelukt is en A., een der stemhebbende steden, nog een plaats van beteekenis was, bewijst wel de moeite, die de Spanjaarden in 1573 te vergeefs aanwendden, om de plaats te veroveren. Als sleutel tot W. Fries-land was zij trouwens van groot strategisch belang. Met den overzeeschen handel was het echter voor A. gedaan, nadat in de laatste helft der 16e en de eerste helft der 17e eeuw, de meren, die het met de zee verbonden, waren drooggelegd.
Het moest als handelsplaats wijken voor zijn geduchten mededinger, Hoorn. Voortaan was het welgeslaagde streven der stedelijke overheid er hoofdzakelijk op gericht, A. te maken tot wat het nu nog is: een bloeiend landbouwcentrum. Door vertegenwoordiging in waterschaps- en polderbesturen zocht zij invloed te krijgen op de omgeving en wist zij land- en waterwegen naar de stad te leiden. Ook de nijverheid en de vestiging van vreemdelingen, die hier hun bedrijf kwamen uitoefenen, trachtte zij te bevorderen. Zoo poogde zij, door het toezeggen van geldelijke voordeelen, uitgewekenen uit de Zuidelijke Nederlanden te bewegen, hun industrie naar A. over te brengen, wat echter op den duur mislukte.
Slechts korten tijd hebben hun damast- en zijdeweverijen zich hier kunnen staande houden. Wèl bloeiden de lakennering en de zoutnering, en bovendien getuigden verscheidene lijnbanen, plateelbakkerijen, steen- en pannen-bakkerijen, branderijen en brouwerijen, kalkovens, weverijen, kaarsenmakerijen, zeepziederijen, kuiperijen en molens, waaronder papier- en houtzaagmolens, van den nijveren zin der bevolking. In verband met de behoeften der plattelandsbewoners, die hier ter markt kwamen, vonden kuipers, lijnslagers en zadelmakers een goed bestaan, en de Alkmaarsche grutters hadden een zekere vermaardheid. Hoofdzaak was en bleef in de 17e en 18e eeuw en tot op dezen tijd het marktwezen.
Litteratuur: Boomkamp en Eikelenberg, Alkmaar en deszelfs Geschiedenissen; Bulletin v. d. Nederl. Oudheidk. Bond 1909: Dr. H. E. v. Gelder, Aanteekeningen over Alkmaars monumenten; Dr. W. B. Peteri, Overheidsbemoeiingen met Stedebouw tot aan den Vrede van Munster; Bijdragen Bisdom Haarlem, dl. 28: C. W. Bruinvis, De Bouw en Versiering der St. Laurenskerk of Groote Kerk te Alkmaar.