Herschel - 1) Friedrich Wilhelm (later Sir William), Duitsch sterrekundige, geboren 1738 te Hannover; ging in 1755 als hoboïst van een Hannoveraansche militaire kapel naar Engeland, waar hij als muziekleeraar en organist op verschillende plaatsen zijn brood verdiende; in 1766 werd hij muziekdirecteur te Bath. Al zijn vrijen tijd besteedde hij aan de bestudeering der wis- en vooral der sterrekunde. Niet bij machte om zich kostbare instrumenten aan te schaffen, besloot hij zelf een zevenvoetigen spiegelteleskoop te maken, waartoe hij arbeid noch moeite spaarde. Het werk kwam gelukkig tot stand, en nu besloot hij teleskopen van nog grooteren brandpuntsafstand te vervaardigen.
Van 7 voet kwam hij op 10, en nam toen het stoute besluit, om deze maat te verdubbelen. Te zamen met zijn broeder Alexander sleep H. in 15 jaren meer dan 400 spiegels, waaronder 80 stuks van 20 voet brandpuntsafstand. Zelfs heeft hij een reuzenteleskoop van 39 voet gebouwd, welks spiegel 4 voet middellijn had. Dit instrument was zeer omslachtig in de behandeling en is door H. maar zelden gebruikt. Zijn naam werd plotseling wereldberoemd, toen hij 13 Maart 1781 in de Tweelingen een nieuwe planeet ontdekte, die hij naar koning George III Georgium Sidus noemde, doch die thans onder den naam van Uranus bekend is. H. werd lid van de Royal Society, kreeg den doctorstitel en van den koning een ruim jaargeld, dat hem in staat stelde, zich voortaan geheel aan de sterrek. te wijden. In 1786 vestigde hij zich met zijn zuster Caroline Lucretia (1750-1848) — die ijverig aan zijn wetenschappelijke onderzoekingen deelnam en 8 kometen ontdekte — te Slough (spr.: slau) bij Windsor. Hier werden de 20- en de 40-voets teleskoop opgesteld, waarmede H. zijn beroemde ontdekkingen deed.
Hij trouwde te Slough in 1788, en overleed er 25 Aug. 1822. H. is een der grootste sterrekundigen van alle tijden; hij is als de grondlegger te beschouwen van de stellaire sterrekunde. Met zijn groote teleskopen doorvorschte hij den hemel; zijn bewonderenswaardige ontdekkingen ontsloten in allerlei richtingen nieuwe gebieden, waarop zijn scherpzinnigheid en zijn fantasie vervolgens tot verbazing der tijdgenooten de koenste tochten ondernamen. Hij ontdekte, behalve Uranus zelve, in 1787 twee wachters dezer planeet (Titania en Oberon), en in 1789 twee wachters van Saturnus (Mimas en Enceladus); hij bepaalde den omwentelingstijd van de planeet Saturnus om haar as; hij stelde de eerste theorie der zon op; in 1783 durfde hij reeds uit zeer schaarsche gegevens den Apex der zonsbeweging afleiden. Zijn grootsten roem dankt H. echter aan den in 1779 aangevangen baanbrekenden arbeid op het gebied der dubbelsterren — waarvan hij een 800-tal waarnam en uitmat, — der nevelvlekken en sterrenhoopen — waarvan hij meer dan 2000 stuks ontdekte en beschreef, terwijl er vóór dien tijd maar even 100 bekend waren, — en der sterretellingen (star-gauges), die hem leidden tot zijn geniale hypothese omtrent den bouw van het Melkwegstelsel. H. heeft geen afzonderlijk groot astronomisch werk geschreven: zijn onderzoekingen zijn beschreven in een 70-tal verhandelingen in de Philosoph. Transactions (1780-1818), als The Scientific Papers of Sir W.H. te Londen in 1912 in 2 banden uitgegeven. Levensbeschr.: Wolf, William H. (Zürich 1867); Holden, Sir William H., his life and works (N.-York 1881); Clerke, The Herschels and modern astronomy (Lond. 1895); Sime, William H. and his work (ib. 1900); Dreyer, Life and work of William H. (ib. 1912).
2) Sir John Frederick William, Engelsch sterrekundige, geboren 1792 te Slough bij Windsor. Nadat hij al met South op diens sterrewacht talrijke metingen van dubbelsterren verricht had, kwam hij in 1822 door den dood zijns vaders, Friedr. Wilh. H.. in het bezit van diens instrumenten; het werd nu zijn levenstaak, het werk van zijn vader op het gebied der stellaire sterrekunde voort te zetten. Na vele jaren van zeer vruchtbaren arbeid in Slough reisde hij in 1834 naar de Kaap de Goede Hoop, ten einde daar den Zuidelijken sterrenhemel te doorvorschen, die tot nu toe eigenlijk maar nauwelijks bekend was. Vier jaren lang nam HI. hier duizenden dubbelsterren (met een 7-voets refractor) en nevelvlekken en sterrenhoopen (met zijns vaders 20-voets reflector) waar; hij verrichtte, vooral ten Zuiden van den Melkweg, tallooze sterretellingen (star-gauges), en maakte verder veel werk van de helderheidsschattingen en -metingen der vaste sterren. In 1838 keerde hij naar Engeland terug en hield zich daar bezig met het schiften en ordenen van het reusachtige waarnemingsmateriaal, door zijn vader en hemzelf bijeengebracht.
De resultaten zijn neergelegd in 11 catologi van dubbelsterren en in den General Catalogue van nevelvlekken en sterrenhoopen. H. was 1850-55 Directeur van het Eng. Muntwezen; hij overl. 1871 op zijn landgoed Collingwood in Kent. Voornaamste werken: Treatise on Sound (1830); On the Theory of Light (1831); Treatise on Astronomy (1833); Results of astronomical observations made at the Cape of Good Hope (Lond. 1847); Outlines of Astronomy (ib. 1849, een meesterlijke, in alle talen der wereld vertaalde populaire sterrek.); Manuel of scientific enquiry (Lond. 1849). In 1864 publiceerde hij in het 154ste deel van de Philosophical Transactions of the Royal Society of London den General Catalogue of nebulae and clusters of stars, die de plaats en de beschrijving van 5079 nevelvlekken en sterrenhoopen bevat. Na zijn dood verscheen de Catalogue of 10.317 multiple and double stars (in deel XL van de Memoirs of the R. A. S., 1874).