Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sterrekunde

betekenis & definitie

Sterrekunde - (astronomie) is de wetenschap, die zich bezig houdt met de beweging en de eigenschappen der hemellichamen. Zij neemt derhalve ook de aarde als lid van het zonnestelsel in haar beschouwingen op: is er in ander verband sprake van aardbeschrijving, dan is deze te brengen onder aardrijkskunde (geografie) in de meest uitgebreide beteekenis. Omgekeerd kan de aardrijkskundige de sterrekunde, en wel in het bijzonder de populaire sterrekunde of kosmografie (zie verder) als wiskundige aardrijkskunde tot zijn vak rekenen. De astronomie, niet te verwarren met astrognosie (kennis van sterrebeelden) en met astrologie (sterrenwichelarij), houdt zich bijna uitsluitend bezig met verschijnselen buiten onzen dampkring.

Deze uitspraak lijkt vreemd, omdat toch ook de aarde zelve punt van beschouwing in de S. uitmaakt; men bedenke intusschen, dat de beweging dier aarde astronomisch hoofdzakelijk te bemerken is aan de beweging van hemellichamen. Bij uitzondering evenwel behandelt de S. sommige verschijnselen in den dampkring : haar gebied grenst dan aan de meteorologie. Niet alleen zijn namelijk sommige verschijnselen gelijktijdig kosmisch en atmosferisch (vallende sterren, noorderlicht in zijn verband met de zonnevlekken), maar ook brengt de omstandigheid, dat een astronoom de hemellichamen waarneemt, staande op den bodem van een bewegelijke luchtzee, mede, dat hij zich bezig moet houden met de straalbuiging (refractie), de kleurschifting, enz., te weeg gebracht door die luchtzee. De S. kan verdeeld worden in: a. praktische S. ; b. sferische S.; c. beschrijvende S.; d. theoretische S.; e. fysische S. of astrofysika ; f. populaire S. Ad a. b. en c. De praktische S. is de kunst van waarnemen met sterrekundige instrumenten in engeren zin (kijkers, mikrometers, meridiaancirkels en andere plaatsbepalingsinstrumenten). Haar doel is de kennis van de waarnemingsfouten, hetzij die aan ’t instrument of aan den waarnemer moeten worden toegeschreven: zij tracht de waarnemingen van beide soorten van fouten te bevrijden. De praktische S. tracht derhalve waarnemingen, gedaan door een feilbaar maar eerlijk waarnemer, met een onzuiver maar betrouwbaar (d.i. in zijn afwijkingen vaste wetten volgend) instrument, te vervangen door (denkbeeldige) waarnemingen, gedaan door een onfeilbaar waarnemer met een vol maakt instrument. De aldus op papier verkregen ideale waarneming levert nu zonder uitzondering richtingen op, waarmede de sferische S., voor welke elke richting een punt op een (fictieve) hemelsfeer beteekent, haar berekeningen verricht. De gezamenlijke uitkomsten maken de beschrijvende S. uit.

Ad d. De drie genoemde onderdeelen der S. vormen te zamen in hun logische volgorde een organisch geheel. Sedert Newton de wet van de algemeene zwaartekracht formuleerde, is men gewoon, het zeer uitgebreide hoofdstuk der astronomie, waarin de toepassingen dezer wet behandeld worden (loopbanen van planeten en kometen met de daaruit af te leiden voorspellingen, dubbelsterren, storingen, het drie-lichamenvraagstuk, enz.), onder theoretische astronomie (mécanique céleste) samen te vatten. Ad e. en f. Het geheel van praktische, sferische, beschrijvende en theoretische S., zooals het hierboven werd beschreven, vormt echter slechts een onderdeel, zij het dan ook een belangrijk, der S. Men zou de vier afdeelingen te zamen S. in engeren zin kunnen noemen ; ook treft men wel de namen „oudere S.” en astrometrie aan. De instrumenten der praktische S. zijn plaatsbepalingsinstrumenten, sferische S. is wiskunde, theoretische S. is mechanica; de beschrijvende S., uit de andere opgebouwd, behandelt slechts de plaats en de beweging, den vorm en de afmeting der hemellichamen: voor fysische eigenschappen is bij haar geen plaats. Er is echter ook een fysische S. (astrofysika), die wel voor een deel astrochemie kon heeten : een S., waarbij natuur- en scheikundige instrumenten en methoden dienst doen, waarbij de natuurkundige redeneering op den voorgrond treedt, en welker resultaten de fysische en chemische eigenschappen der hemellichamen doen kennen. Terwijl nu de naam praktische S. voor de oudere praktische astrometrie bewaard blijft, omvat de beschrijvende S., zooals die in boeken behandeld wordt, sinds een halve eeuw 'steeds meest fysische eigenschappen : zij heeft ook de uitkomsten der astrofysika in zich opgenomen. Verrijkt met eenige hoofdpunten uit de theoretische astronomie, heet zij populaire S., ook wel kosmografie. Ook de oudere astronomen kenden wel een astrofysika, maar toch is bij hen van fysische eigenschappen der hemellichamen slechts bij hooge uitzondering sprake.

Reeds Kepler verkondigde een theorie over kometenstaarten ; de zonnevlekken (1610) openden een blik op een zonne-fysika, de ontdekking der veranderlijke sterren (1596, Mira Ceti) op een fysika der vaste sterren. Maar een eigenlijke astrofysika kon natuurlijk in de dagen, toen natuur- en scheikunde nog pas in opkomst waren, moeilijk bestaan. Eerst in de 19de eeuw trad de astrofysika sterk op den voorgrond, door de ontdekking van het verband tusschen zonnevlekken en aardmagnetisme, door de studie der veranderlijke sterren, de uitkomsten der fotometrie, de waarneming van vele totale zonsverduisteringen, enz., maar bovenal door de klassieke spectroskopische onderzoekingen {1858) van Kirchhoff. De naam astrofysika is van Zöllner afkomstig (1865). Is volgens het bovenstaande de astrofysika een jonge wetenschap — omstreeks 1870 heette zij nog „moderne” sterrekunde — de astrometrie, of „oude” astronomie, heeft een zeer eerbiedwaardigen ouderdom. Reeds omstreeks 3000 v. C. hebben de Chineezen zich met S. bezig gehouden ; uit 2800 v. C. dateert de eerste Egyptische, uit 2100 v. C. de eerste Babylonische kalender. Misschien noemt men deze S., althans voor de Babyloniërs, juister astrologie. Bij de Grieken werd sinds 600 v. C. de S. wetenschappelijk beoefend (440 v. C. Metón ; 370 v. C. Eudoxus ; 280 v. C. Aristarchus ; 130 v. C. Hipparchus; 150 n. C. Ptolemaeus).

Ook in de Middeleeuwen was de S. bij Perzen (Abd-al-Rhaman al Soefi), Arabieren (Al Battani), Tataren (Ulugh-Begh te Samarkand) en Spanjaarden (Alfonsus X) in hoog aanzien. Toch kan men Copernicus (overl. 1543) den vader der hedendaagsche S. noemen. Kepler, de waarnemingen van Tycho Brahe bewerkende, en Galilei, met den pas uitgevonden Hollandschen kijker den hemel doorzoekend, baanden den weg voor Huygens en Newton. (Wet der algemeene aantrekkingskracht). De 18de eeuw en het begin der 19de brachten de allereerste kennis omtrent vaste sterren (dubbelstermetingen van W. Herschel), de hooge vlucht der theoretische S. (Lagrange, Laplace, Gauss) en de verfijning der praktische S., d.i. der astrometrie (Bradley.) Sedert is de S. niet alleen de oudste, maar ook een der nauwkeurigste der waarnemende wetenschappen: dank zij den betrekkelijken eenvoud der gebruikte instrumenten, dank zij vooral ook den arbeid van Bessel, Struve en anderen waagt zij het, met goeden uitslag, hoeken van 0".1 (één tweemillioenste van den straal des cirkels beteekenende) te meten. Sedert eenige tientallen van jaren wordt ook de fotografie op de S. toegepast, en wel met steeds belangrijker resultaten. Haar dankt de S. niet alleen een vijfmaal, ja misschien tienmaal verhoogde waarnemingsnauwkeurigheid, maar bovendien de ontdekking van tallooze nieuwe hemellichamen (planetoïden, kometen, nevelvlekken), terwijl OOK in de astrofysika de fotografie een steeds belangrijker rol speelt. (Zie ASTROPHOTOGRAPHIE). Het heeft er wel iets van, alsof de fotografische plaat het oog op menig sterrekundig gebied zal verdringen; visueele waarnemingen zullen echter altijd (bijzonderheden van planetenoppervlakten, veranderlijke sterren, dubbelsterren) groote waarde behouden.