Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

Gebergteflcra

betekenis & definitie

Gebergteflcra - Het groote verschil in klimaattusschen een bergland en de nabijliggende vlakteheeft tengevolge, dat er eveneens een belangrijkverschil bestaat tusschen de plantengroei vanhet laagland en het bergland. Bij het beklimmenvan een gebergte ziet men eerst de hoeveelheidneerslag toenemen; komt men hooger, danneemt de temperatuur merkbaar af. Bijnog grootere hiogte wordt de hoeveelheid regenweer geringer, maar nu beginnen de verdundelucht, de intensieve bestraling en de hevigewind hun invloed op den plantengroei uit teoefenen. De vegetatie krijgt een eigen, z.g. al-pien, karakter.

Men kan dus drie gordels onder-scheiden l)een basale gordel, welks planten-groei vrij wel gelijk is aan dien van de vochtigegedeelten van de vlakte; 2) een montanegordel, welks vegetatie meer dan die van devlakte aangepast is aan vocht en lagere tem-peratuur en 3) een alpine gordel, waarvan deplantengroei niet met dien van de vlakte ver-gelijkbaar is. Terwijl men dus planten van devlakte in bepaalde gevallen nog wel kan over-planten in den basalen of montanen gordel, iszulks in het algemeen niet mogelijk voor denalpinen gordel, en evenmin kunnen alpine plantenin de vlakte groeien, zonder hun alpien karakterte verliezen. Natuurlijk zijn de grenzen tusschende gordels niet scherp te trekken, en bovendienliggen ze niet voor alle gebergten op dez; lfdehoogte. Het duidelijkst zijn ze te zien bij ge-bergten in de tropen; zeer onduidelijk zijn zevaak in arctische en antarctische berglanden.De eerste plantengeographen (b.v. Alexandervon Humboldt) meenden, dat het alleen detemperatuurdaling was, die den plantengroei,naarmate deze hooger boven zee groeit, insamenstelling en uiterlijk deed veranderen. Zegingen zelfs zóóver, de plantengroei van eenbergland geheel te ve: gelijken met dien v ,n een aardhalfrond, en dus volkomen analogie vastte stellen tusschen de arctische tlora en de alpine,de flora der gematigde streken en de montaneenz. Von Humboldt deelde het a quatoriale ge-bied van de Andes van 0 — 4800 M. boven zee in 9gordels in, die hij gelijkstelde met 9 circumpolairegebieden tusschen evenaar en pool. Later isgebleken, dat deze vergelijking geheel mankgaat, en dat de gebergteflora niet alleen deninvoed ondervindt van factoren, die op eenaardhalfrond geen rol spelen, maar .ook afhan-kelijk is van invloeden, die in vroegere periodender aardgeschiedenis werkten.

De verandering van het klimaat bij den over-gang van het laagland naar de hoogte is in hetbegin bevorderlijk voor den boomgroei wegensde toenemende hoeveelheid regen. Men vindt dusvaak in den basalen en montanengordel bosschen.In het benedendeel van den alpinen gordel, waarminder regen valt, doch deze gelijkmatiger ver-deeld is, is het klimaat bijzonder geschikt voorhet ontstaan van grasland. Nog hooger heerschteen steppen- of zelfs een woestijnkfimaat, dochop de gebergten van de gematigde en koudestreken neemt dit laatste een vorm aan, die deeeuwige sneeuw doet ontstaan, zoodat planten-groei geh el of nagenoeg geheel ontbreekt.

De alpine plantengroei is aanhet alpine klimaataangepast. In vergelijking met de soorten, dieook in het laagland voorkomen, hebben dealpine planten kortere stengels, dus een meergedrongen habitus, kleinere bladeren, krachtigerontwikkelde wortels, vaak iets grootere en leven-diger gekleurde bloemen, terwijl de geheele struc-tuur xerophiel is, d. w. z., dat de planten dmindruk maken aan een droog klimaat te zijnaangepast. Pioeven, door Bonnier en Kernergenomen, met soorten, die zooveel in den alpinengordel als in de vlakte kunnen groeien, hebbenaangetoond, dat deze eigenaardigheden hetgevolg zijn van den directen invloed van deuitwendige omstandigheden op de plant. Menbedenke echter wel, dat de overgroote meerder-heid van de alpinisoorten nkt in de vlaktewil groeien en omgekeerd, en dat daarom proef-nemingen met die soorten niet mogelijk zijn.Bij de proeven van Bonnier is ook gebleken,dat het polaire klimaat anders op de plantwerkt dan het alpine klimaat, zoodat de soorten,die zoowel in de poolgebieden als in de alpinegebieden van Europa voorkomen, een verschil-lende struc'uur vertoonen.

De bovenste grens van het plantenleven inhet hooggebergte Verschilt natuurlijk bij ver-schillende klimaten en eeographische breedten.Op den top van den Kilimandsjaro worden opruim 6000 M. nog korstmossen aangetroffen.Bloemplanten komen niet zoo hoog; de hoogstebekende staiidplaats voor een bloemplant is W.Tibet, waar op 5800 M. nog exemplaren vanden composiet Saussurea tridactyla werdengevonden.

De samenstelling wat de soorten betreft, isin het hooggebergte gtheel anders dan in devlakte. Ttrwijl de basale en montane gordelsoorten hebbi n, die vaak zeer na verwant zijnaan die van de omringende vlakte, vindt menin den alpinen gordel een geheel afwijkendeflora. Dit geldt vooral voor de tropische hoog-gebergten. Een dergelijk gebied gedraagt zichals een eiland. Daar de alpine planten niet in delagere streken kunnen groeien, is uitwisselingvan soorten met andere hooggebergten op aardealleen mogelijk door middel van de verspreidingder vruchten of zaden door den wind of doorvogels.

Het is echter onbekend, hoe groot ae rolis, die deze verspreidingsmiddclen in d n loopder tijden gespeeld hebben. Daar bovendien ophooggebergten fossiele plantenresten ontbreken,is het uiterst moeilijk zich een denkbeeld tevormen van het ontstaan der alpine flora sederthet ontstaan van de hoogere planten op aarde.In veel gevall n kan men aannemen, dat dealpine flora, althans ten deele, ontstaan is uitet n vroegeren, thans verdwenen, plantengroeivan het laagland. Uitwisseling met andereberglanden kan natuurlijk in ijstijden hebbenplaats gevonden, toen de vlakte zoover wasafgekoeld, dat de alpine planten er kondengroeien en zich verspreiden. Waarschijnlijk isook, dat de hooggebergten centra zijn of geweestzijn van het ontstaan van nieuwe soorten. Hoeal deze factoren samengewerkt hebben, is totnu toe onbekend, doch behoort tot de belang-rijkste problemen der plantengeographie.

< >