Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Eg

betekenis & definitie

Eg - of egge is een grondbewerkingswerktuig. (Zie betr. plaat II). Het werktuig bestaat in den regel uit een houten of ijzeren raamwerk, waarin pennen of tanden zóódanig op onderlinge afstanden zijn bevestigd, dat bij het voorttrekken van do eg over den akker iedere tand zijn eigen voortje maakt. — De grond wordt geëgd om kluiten te verkruimelen, den akker voor het zaaien voor te bereiden, het zaaizaad onder te brengen, zaad-onkruiden te vernietigen, of wortelonkruiden los en bijeen te eggen en door regen dicht geslagen akkers weder los te maken. In verband met dit veelzijdig gebruik onderscheidt men o.a. zware en lichte eggen, eggen met houten en ijzeren tanden, met schuin en recht geplaatste tanden, met korte en lange tanden, met beitel-, mes-, ossehoorn-vormige tanden.

Bijzondere vormen zijn nog de ketting- of weide-eggen (zie fig.), bestaande uit losse stukken, onderling door kettinkjes verbonden, waardoor het werktuig alle oneffenheden van de bodemoppervlakte volgt, en verder de z.g. schijf- en vleugelegge (zie fig.), waar op een paar assen eenige scherpe schijven of vleugels zijn bevestigd. Deze werktuigen, die in tegenstelling met eene gewone egge, over den grond rollen, zijn van Amerikaanschen oorsprong en bijzonder geschikt voor het verkruimelen van eene taaie zode, zooals voorkomt bij het scheuren van grasland en het ontginnen van heide en veengronden.