Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zaaien

betekenis & definitie

Zaaien - het uitstrooien van zaden. Ter verkrijging van een beter resultaat wordt het zaad soms voorbereid. Het wordt b.v. in water geweekt om de ontkieming te bespoedigen, of met een bijtmiddel behandeld ten einde schimmelsporen te dooden ; klaverzaad wordt soms in speciale machines ruw gewreven om aan eventueel aanwezige harde zaden (zie ZAAIZAAD) de gelegenheid te geven te kunnen kiemen; aardappels worden voorgekiemd, enz. — De landbouwer onderscheidt drie zaaitijden, n.l. herfst, voorjaar en zomer. Hierop berust de onderscheiding in winter- en zomergewassen, terwijl snelgroeiende stoppelgewassen in den zomer worden gezaaid.

De juiste zaaitijd van ieder dezer groepen wordt bepaald door de weersomstandigheden, de vruchtbaarheid en .den toestand van den grond. In ’t algemeen is vroeg zaaien aan te bevelen, wijl daardoor aan het betreffende gewas een langere groeitijd wordt gegeven. Sommige gewassen worden onder een dekvrucht gezaaid. Er kan breedwerpig worden gezaaid of met zaaimachines op rijen. (Zie RIJENTEELT). Kleine zaden worden ondieper gezaaid dan groote ; op losse en droge zandgronden moet dieper worden gezaaid dan op zware, natte, dichte kleigronden, wijl getracht moet worden den korrel voldoende lucht en vocht voor de kieming te geven. Om dezelfde reden in het voorjaar dieper dan in den herfst. In ’t algemeen zaait men echter zoo ondiep mogelijk ten einde de jonge plant krachtig en spoedig boven den grond te doen komen. Bij granen vormen zich daardoor ook eerder en beter de kroonwortels en heeft de jonge plant minder gevaar door insecten en nachtvorsten ernstig te worden beschadigd.