Domela Nieuwenhuis (Ferdinand), geb. 1846 te Amsterdam, jarenlang de ziel der socialistische beweging in ons land. Zijn betovergrootvader heette Jacobus Severin Nijegaard, wonende te Alkmaar, maar nam den naam Nieuwenhuis (de vertaling van het Deensche Nijengaard) aan. Zijn grootvader was hoogleeraar in de wijsbegeerte te Leiden, zijn vader eerst predikant, later hoogleeraar aan het Luthersche Seminarium te Amsterdam, waaraan Ferdinand zijn opleiding tot predikant ontving. Zijn eerste standplaats was Harlingen, welke hij in 1871 met die te Beverwijk verwisselde, waar de moderne dominee meer en meer radicaal werd; in 1875 volgde hij een beroep naar den Haag, waar hij door zijn weigering, om op Hemelvaartsdag te prediken, hevige sensatie verwekte („de Hemelvaartsstorm”).
Hoe meer hij zich verdiepte in zijne socialistische wereldbeschouwingen, hoe moeilijker het hem werd, in de Kerk te blijven; in 1879 trad hij er uit, maar hield nog eenigen tijd voordrachten in de Loge te ’s-Gravenhage, om „het humanisme” d. i. ’t gevoel voor algemeene menschenliefde te bevorderen; (’t woord socialisme vermijdt hij in zijn preeken). Als predikant toonde hij reeds zijn radicale beginselen op maatschappelijk gebied door anoniem sociale brieven te schrijven in „de Werkmansbode”, het orgaan van het Algem. Nederl. Werkliedenverbond (1877—’78). Na zijn ambt neergelegd te hebben, wijdde hij zich aan de arbeidersbeweging en hield in Amsterdam voortdurend voordrachten voor het volk. Sinds zijn rede in Sept. ’79 voor de Amsterdamsche socialistisch-democratische Vereeniging over: „Wat willen de socialisten?” werkte hij ijverig samen met de socialistische arbeiders in ons land. Hij zette zich aan ernstige studie, zocht aanraking met de groote voormannen der sociale beweging in het buitenland (Bebel en Liebknecht, die sinds ’89 zich van hem keerde, in Duitschland; Anseele in België; Lafarque in Frankrijk) en richtte in ’79, toen de verhouding tot de Werkmansbode minder vriendschappelijk was geworden „Recht voor Allen” op, het eerste sociaal-democratische orgaan in ons land, dat hij 19 jaar redigeerde en waarmee hij zijn onverdroten propaganda voor zijne socialistische hervormingen begon. Als hoofdredacteur van dit blad werd hij ’86 tot een jaar celstraf veroordeeld wegens majesteitschennis in een artikel, dat bij nader onderzoek bleek niet van zijne hand te zijn, doch voor ’t einde van den termijn werd D. op vrije voeten gesteld.
Enkele maanden later kozen de kiezers van Schoterland den socialistenleider tot lid van de Tweede Kamer (de eerste socialist in ons parlement), waar hij een wetsontwerp tot verbod van gedwongen winkelnering indiende en verschillende interpellaties hield; in 1891 wederom gecandideerd door de Volkspartij, viel hij tegen Treub, den candidaat der radicalen, die evenwel, om D. een nieuwe kans te geven, voor het mandaat bedankte; het kies-comité van Schoterland vaardigde hierop echter een manifest uit aan de kiezers, waarin het te kennen gaf, in overleg met zijn candidaat D., geen gebruik te zullen maken van deze gelegenheid, om „een zetel in de Kamer te krijgen bij de gratie van haar tegenstanders”. Toen hij langs parlementairen weg weinig voor zijne beginselen kon bereiken en op het Congres te Utrecht in 1894 de motie werd aangenomen, om niet meer aan de verkiezingen mee te doen en geen politieke actie te voeren, ontstond er een scheuring in den bond : de révolutionnaire socialisten scheidden zich van de parlementaire, welke laatste de sociaal-democratische partij oprichtten. D. N. stond aan ’t hoofd der revolutionnairen en hield „Recht voor Allen” als orgaan, tot hij in ’97 zich afscheidde en een anarchistisch standpunt verkoos en weldra (’98) een nieuw blad „de Vrije Socialist” uitgaf, waardoor de laatste band met de oude partij werd verbroken. Zijn gezag en zijn aanhang verminderden gaandeweg; alleen bij de groote staking van 1903 scheen voor een oogenblik zijn beginsel, het direct-revolutionnaire te zullen zegevieren, maar „de oude man” zag zich spoedig weer verlaten. Sinds eenige jaren woont hij in Hilversum.
D. schreef, behalve tallooze artikelen in binnenen buitenlandsche socialistische en andere bladen: Mijn afscheid van de kerk (twee toespraken: 1. Uiteenzetting van beginselen, 2. Afscheidsrede) (1879); Grond en Bodem in gemeenschappelijk bezit (1879); Algemeen stemrecht in beginsel en toepassing (1880); De Pilatustype of de Twijfelaar; De Petrustype of de Zwakke; De Nicodemustype of de Vreesachtige; De Simonstype of de Ijveraar (voordrachten, in 1903 onder den titel van „Typen” (Karakterstudies) in één band verschenen); Hoe ons land geregeerd wordt op papier en in werkelijkheid; De normale arbeidsdag (histor.-economische studie, 1887 en 1889, ook in het Fransch overgebracht); Schetsen en tafereelen uit de Fransche revolutie-, Met Jezus voor of tegen het socialisme (1886); Kapitaal en arbeid naar Marx-, Het Communisme en de officieele wetenschap (1882); Toekomstige inrichting der maatschappij of hoe men uit de oude maatschappij kan komen in de nieuwe (1885); Het boek der koningen (1893); De Fransche burgeroorlog van het jaar 1871; Vrijheid-Blijheid-, De Bijbel, zijn ontstaan en zijn geschiedenis. Eene historisch-kritische verhandeling ter ontwikkeling van het arbeidende volk (1893); Het tweede boek der koningen (1893); Autoritair en libertair socialisme (1897); De Jezustype of de man van overtuiging (1897); De Samueltype of de Republikein (1897); Geheelonthouding en socialisme (1897); Het eigendom en zijne oorspronkelijke vormen, naar Emile de Laveleye (1898), Vredesstemmen (Kant, Laveleye, Tolstoi enz., 1899); De Geschiedenis van het Socialisme (3 dln., 1902); Een 25-jarige veldtocht tegen het kapitalisme (1904), een bloemlezing uit 25 jaargangen van „Recht voor Allen” en „de Vrije Socialist”. Men houdt hem ook voor den schrijver van: Een vergeten hoofdstuk; Blanke slaven (bedoeld als supplement op het historisch gedenkboek: „Een halve eeuw, 1848—1898”, met teekeningen van Jan de Waardt, Amst. 1898). Door den moed zijner overtuiging, door zijne rustelooze energie, zijn strijdlust, zijne onverzettelijke natuur en door zijn ongewoon redenaarstalent was hij als socialistenleider een kwarteeuw bij iedereen bekend; door velen geëerd, door velen geducht.