Delcassé - (Théophile), Fransch staatsman, geb. 1852 te Panders (dep. Ariègo, in de Pyreneeën), studeerde in de philosophie en in de letteren, verzorgde verscheidene jaren aan hot blad „la République française” de rubriek Buitenl. Zaken, werd als trouw leerling van Gambetta in 1889 in de Kamer gekozen, in ’93 en ’98 herkozen, hield er belangwekkende redevoeringen over marine- en koloniale vraagstukken, werd onder-secretaris aan de afdeeling voor koloniën, ijverde voor het verheffen daarvan tot een afzonderlijk departement, waarvan hij van 1894 tot ’95 minister was en dat onder en door hem vooral uitbreiding van kolonisatie in Afrika beoogde. Als minister van Buitenl.
Z. in verschillende elkaar opvolgende ministeries van 1898—1905 trad hij met succes in 1899 op als bemiddelaar tusschen de V. S. en Spanje en bracht in ’t zelfde jaar de Fashoda-kwestie (zie aldaar) tot een goed einde: hij begreep, dat het conflict niet moest leiden tot een strijd met Engeland, waarvan alleen het steeds machtiger wordend Duitschland zou profiteeren, maar dat een toenadering van de twee Kanaalstaten moest worden verkregen, en wist zijne plannen te doen slagen met behulp van een hoogst bekwaam Parijschen correspondent van de „Times,” die onthullingen deed van de tactiek van den Duitschen gezant te Parijs en van diens onderhandelingen met Hanotaux, Delcassé’s ambtsvoorganger, over Afrika, welke regelrecht tegen Engeland gericht waren. Met Eduard VII (sinds 1900 koning) bracht hij in 1904 de FranschEng. entente tot stand, waarbij Engeland volkomen vrijheid in Egypte tegenover Frankrijk Marokko kreeg; tegelijker tijd wist D. alle geschillen tusschen Frankrijk en Italië over Tripoli bij te leggen, zoodat de Middell. Zee geen invloedssfeer van Duitschland kon worden. Dat D. Italië, ofschoon in 1902 de Driebond vernieuwd was, had gewonnen, bleek duidelijk op de conferentie te Algeciras 1906 (zie aldaar), toen het pal stond naast Frankrijk en Engeland tegen over Duitschlands aanspraken. — In 1906 werd D. opnieuw naar de Kamer afgevaardigd, en in 1914 bij ’t begin van den wereldoorlog als Minister van Buitenl. Zaken geroepen, maar trad in het volgend jaar af, omdat hij niet voor de expeditie naar Saloniki was. De belangrijke overeenkomsten, die deze bekwame staatsman sinds 1900 voorbereidde en sloot met verschillende mogendheden, werden bezegeld door hooge bezoeken, welke Parijs ontving van Nicolaas II, Eduard VII, Victor Emanuel III en Alphons XIII.