Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Parijs

betekenis & definitie

Parijs, - 1) hoofdstad van Frankrijk, 3 millioen inw. In de 13de eeuw had P. reeds 120.000 inw.; dit getal bedroeg in het begin der 17de eeuw ± 200.000, en was bij het uitbreken der Revolutie tot ruim 500.000 aangegroeid. In 1861 werden verschillende omliggende gemeenten bij het stadsgebied ingelijfd, waardoor het bevolkingscijfer tot 1.700.000 steeg. De stad, eerst in het Seine-dal, heeft allengs ook de omliggende tertiaire hoogten bedekt, die in het Z. een samenhangend plateau vormen, in het N. uit verschillende geïsoleerde heuvels bestaan, als de 129 M. hooge Montmartre en de nog iets hoogere heuvel van Belleville.

Acht maal heeft P. zijn vestingwerken verlegd. De bolwerken werden dan soms in breede straten veranderd, de Boulevards. Tusschen de beide kringen van Boulevards liggen de oude Faubourgs, o. a. St. Antoine, du Temple, St.-Martin, St.-Denis, St.-Honoré, enz. Tusschen de Buiten-Boulevards en de Enceinte de Faubourgs der „Banlieuè”, o.a. Auteuil, Passy, Batignolles, Montmartre, La Chapelle, La Villette, Belleville, Charonde, Reuilly aan den rechterkant en Bercy, Vaugirard en Grenelle aan den linkerkant der Seine. Ook buiten de Enceinte zijn talrijke, oorspronkelijk zelfstandige plaatsen geheel of nagenoeg geheel, met de metropolis samengegroeid; b.v. Boulogne 77.000 inw., Neuilly 45.000 inw., Levallois-Perret 69.000 inw., Clichy 47.000 inw., Aubervilliers 38.000 inw., Pantin 36.000 inw., Le Pre-St.-Gervais 14.000 inw., Bagnolet 16.000 inw., Vincennes 39.000 inw., St.-Mandé, 19.000 inw., Charenton 19.000 inw., Ivry 38.000 inw., Gentilly 11.000 inw., Montrouge 23.000 inw., Vauves 11.000 inw., Issy 23.000 inw., en anderen. — De stad heeft zich ontwikkeld in het midden van het z.g. Bekken van Parijs, waarin de verschillende rivieren van het Seinegebied convergeeren. Tengevolge van deze ligging is P. het middelpunt geworden, niet alleen van het verkeer van Frankrijk, maar van geheel West-Europa. Vooral sedert het aanleggen der spoorwegen gaan, op een enkele uitzondering na, alle hoofdlijnen van Frankrijk van P. uit.

Ook voor het waterverkeer ligt P. bijzonder gunstig. De Seine is tot de stad voor kleine zeeschepen bereikbaar. De rivieren van het Seine-stelsel zijn de best bevaarbare van Frankrijk; ze zijn onderling en met andere stroomgebieden door kanalen verbonden. Het verkeer in de stad gaat, behalve door middel van talrijke omnibussen, trams, enz. door ondergrondsche spoorwegen, den „Métro” en de „Nord-Sud”. Om de Banlieue ligt een ceintuurbaan. — Het oude Parijs, tusschen de Groote Boulevards gelegen, was een warnet van nauwe, kronkelende straten, totdat onder de regeering van Napoleon III breede, rechte, vaak ook „Boulevards” genoemde, straten zijn aangelegd, die de stad een geheel ander, ruimer aanzien geven. Langs de Seine werden tegelijk breede, met boomen beplante kaden aangelegd. Van het Z.O. naar het N.W. loopt sedert dien tijd een lange, rechte verkeersader van de Place de la Bastille tot aan de Place de l’Etoile, die achtereenvolgens de namen Rue St.-Antoine, Rue Rivoli en Avenue des Champs Elysées draagt. Deze wordt rechthoekig gesneden door den verkeersweg Boulevard de Strasbourg-Boul.

Sebastopol-Boul. du Palais-Boul. St. Michel. Deze moderne straten vormen met de Groote Boulevards, vooral die van den Rechter-Seineoever, de hoofdaders van het verkeer. Doordat de huizen over lange afstanden gelijk gebouwd zijn en vaak onder één gevellijn doorloopen, zouden de straten eentonig zijn, indien ze niet door het zeer drukke verkeer, de tallooze groote en rijkvoorziene winkels, café’s, theaters, enz., een buitengewoon levendig aanzien kregen. P. is zeer rijk aan monumenten uit alle tijdperken. Op het Ile de la Cité verheffen zich de beroemde vroeg-Gotische kathedraal Notre-Dame, met haar twee stompe torens, en het gedeeltelijk sterk omgebouwde oude Koninklijk paleis, nu Palais de Justice, waarin zich de door Lodewijk den Heilige gebouwde Saint-Chapelle bevindt. Het N.O. kwadrant van het oude Parijs was tot de 18de eeuw nog het aanzienlijkste gedeelte der stad; men vindt er nog talrijke, nu vaak in apartementen verhuurde, hôtels der oude aristocratie, het in 1871 na de verwoesting onder de Commune weer in den oorspronkelijken Renaissance-stijl opgebouwde stadhuis, een „tour Jean Sans Peur” genoemd brok van het Paleis der Hertogen van Bourgondië, het oude paleis der Hertogen van Rohan-Soubise, nu Staatsarchief, enz. In het W. gedeelte van de oude stad aan den rechter-Seineoever heeft men het drukste zakengedeelte der stad.

Ongeveer in het centrum van geheel P. liggen de Halles Centrales, de „Ventre de Paris”, reusachtige overdekte markten, die de geheele metropolis van levensmiddelen voorzien. Dicht er bij liggen het postkantoor, iets Westelijker de Beurs en de Banque de France. Tevens liggen in dit stadsgedeelte het door Richelieu gebouwde Palais Royal en langs den Seineoever het nu hoofdzakelijk voor museum ingerichte reusachtige Louvre, vroeger koninklijk paleis. Met den bouw van het tegenw. Louvre is door Frans I begonnen en steeds uitgebreid, totdat het met zijn vleugels vereenigd was met het door Catharine de Medicis gebouwde Palais des Tuileries. Dit laatste is gedurende de Commune grootendeels verbrand, slechts een paar zijpaviljoens zijn er van over. Er vóór ligt de Jardin des Tuileries, die grenst aan de groote Place de la Concorde, in wier midden zich een Egyptische Obelisk verheft. Van hier voert de Rue Royale naar de Madeleine-kerk, een imitatie van een Romeinschen tempel.

Op de Place Vendôme staat een hooge kolom met een standbeeld van Napoleon I. Bij den Boulevard des Capucins ligt de Opera, onder Napoleon III gebouwd. Aan de Champs Elysées het gelijknamige uit de 18de eeuw dateerende paleis van den president der Republiek. Er tegenover, links van de Seine, ligt het groote plein, de Esplanade des Invalides, waaraan het Hotel des Invalides met de koepelkerk, door Lodewijk XIV gebouwd, waarin zich het graf van Napoleon I bevindt. Aan de Seinekade, in het deftige Quartier St. Germain, staat o.a. het Palais Bourbon. Verder vindt men hier verschillende ministeries en andere regeeringsgebouwen, gezantschapshotels en de woningen van den ouden Franschen adel. In de nabijheid daarvan ligt het in het begin der 17de eeuw gebouwde Palais du Luxembourg, de zetel van den Senaat en museum. Het Oostelijk gedeelte van Zuid-P. is de universiteitswijk, het Quartier Latin, waar de Kamer v. Afgev. vergadert.

Dit stadsgedeelte wordt beheerscht door de op een heuvel gebouwde koepelkerk St.-Géneviève, sedert de Revolutie Panthéon genoemd. Talrijke monumentale bruggen verbinden de beide Seineoevers. Buiten de groote Boulevards wordt het Westelijk gedeelte meer door het gegoede en rijke deel der bevolking bewoond. Op de Place de l’Etoile, van waar uit 12 breede avenues uitstralen, verheft zich de geweldige Arc de Triomphe. Het karakter van de vroegere Faubourg Montmartre werd tot in de 19de eeuw beheerscht door de talrijke artisten van allerlei soort, die daar verblijf hielden. De Noordoostelijke voorsteden La Chapelle, La Villette, enz. zijn voornamelijk door een arbeidersbevolking bewoond. — Er zijn twee groote parken bij Parijs: het Bois de Boulogne in het W. en het Bois de Vincennes in het Z.O.; daarenboven nog verschillende kleinere als de Jardins du Luxembourg en des Tuileries, enz. — P. is ook het wetenschappelijk middelpunt van Frankrijk. De universiteit van Parijs telde in 1915 16.481 studenten. De gebouwen liggen in het Quartier Latin, o. a. de oude Theologische hoogeschool, de Sorbonne, waar nu de faculteiten der natuurkundige wetenschappen en der letteren gevestigd zijn.

Ook het Instituut heeft haar paleis aan den Seineoever. Dicht bij het Palais Royal ligt de grootste openbare boekerij van Europa, de Bibliothèque Nationale. Op alle soorten van kunstgebied neemt P. een centrale plaats in, vooral van de beeldende kunsten en de tooneelkunst. Zeer talrijk zijn de musea. Een der rijkste van de wereld is het Louvre (Beeldende kunst en Archaeologie). Andere musea van oudheden zijn het Musée Cluny en -Carnavalet; een zeer rijke technische verzameling vormt het Conservatoire des Arts et Métiers. Bij de Jardin des Plantes, tevens diergaarde, liggen de musea van Natuurlijke Historie, Geologie en Palaeontologie; in het Hôtel des Invalides is het Musée d’Artillerie met vele oude wapenrustingen en herinneringen aan den wereldoorlog gevestigd; nieuwe kunst in het Musée du Luxembourg. — De handel van Frankrijk, vooral de geldhandel, is ook in P. geconcentreerd (banken).

Daarentegen heeft P. een belangrijke industrie, vooral van weeldeartikelen („articles de Paris”), gobelins, meubelen, uurwerken, byouterieën, porselein, wetenschappelijk instrumenten, enz. Verder ook zijden- en katoenen stoffen, machines, papier, leer, chemicaliën enz. In het algemeen beheerscht P. in alle opzichten het openbare leven van Frankrijk als geen andere hoofdstad. Zeer talrijk is er het aantal vreemdelingen. — Aan het hoofd van het bestuur der stad staat een gemeenteraad van 80 leden. Het uitvoerend gezag berust bij den prefect der Seine, bijgestaan door den politieprefect en rijksambtenaren. Administratief is P. verdeeld in 20 arrondissementen, ieder met een maire, die slechts administratieve bevoegdheid heeft.

Vesting. De vesting P. werd als centraal reduit van het Fransche verdedigingsstelsel na 1870 nieuw ingericht volgens het beginsel der groepenbevestiging. De kernvesting werd daarbij omringd door drie groepen van nieuwe forten, batterijen en kleine werken, waarvan elke groep een afzonderlijk gebied bevestigt, op een afstand van 10-15 K.M. van de kernvesting. Onderling hebben de groepen, die tot 16 K.M. van elkander liggen, geen onmiddellijk verband.

Geschiedenis. In ’t begin van onze jaartelling vond men op de plaats van ’t tegenwoordige P. de woonplaatsen der Kelt. Parisii. Al spoedig vestigden zich hier tijdens de Rom. heerschappij verschillende Rom. families en werd de plaats, die den naam kreeg van Lutecia Parisiorum, in de 3e en 4e eeuw de zetel van verschillende Romeinsche keizers zooals Constantius Chlorus, Julianus en Gratianus. Het middelpunt van de Romeinsche vestiging was de tegenwoordige Cité. ’t Christendom werd er gepredikt door den heiligen Dionysius (Saint Denis), die hier ± 270 den marteldood stierf op den heuvel Montmartre. Na de vernietiging van ’t Rom. gezag door de Franken nam de stad in beteekenis toe. Aan den rechteroever van de Seine breidde zich de plaats uit (stichting van een kerk op de plaats van de tegenw. égl. Snt. Germain l'Auxerrois), terwijl ook op den linkeroever de bevolking toenam. Na den overgang van de macht der Merovingische vorsten op de Karolingen, die hun goederen meer in het Noordoostelijk deel van het Frankrijk hadden, nam P. niet meer in beteekenis toe.

In de 9e eeuw had het herhaaldelijk (845, 857, 861, 886) te lijden van de Noormannen, tegen wie voornamelijk optrad de graaf van P. De bloei van de stad begon onder de heerschappij der vorsten van ’t Capetingische huis, die oorspr. graven van P. waren en hun centrum van macht in deze stad hielden. De burcht der Cap. stond in de Cité op de plaats van ’t teg. Palais de Justice, terwijl in de 13e eeuw de zetel werd overgebracht naar den rechteroever (’t teg. Louvre). Langzamerhand had de stad een groote beteekenis gekregen door den handel, industrie en de universiteit (de Sorbonne). Tijdens den Honderdj. oorlog speelt P. een voorname rol, doordat het zich in 1358 tegen den vorst verzet en in 1421 bezet wordt door de Eng., nadat het herhaaldelijk de Bourg. vorsten gesteund had. Na de beëindiging van dezen oorlog wordt P., dat al de zetel was van een parlement, meer en meer het geestelijk middelpunt van Frankrijk, door zijn boekdrukkerijen, de stichting van scholen ter beoefening van ’t Grieksch en Hebreeuwsch, terwijl de stad steeds meer verfraaid wordt (Louvre en Hôtel de Ville begin 16e eeuw, bouw der Tuilerieën eind 16e eeuw). In de periode der godsd. oorl. staat P. aan de zijde der Kath.

Guises en moet het een beleg verduren van Hendrik IV. Tijdens de Fronde staat P. aan de zijde van hen, die in verzet zijn gekomen tegen den vorst, hetgeen er waarschijnlijk toe heeft bijgedragen, dat Lodewijk XIV zijn zetel overbrengt naar Versailles. Een belangrijke rol speelt P. in den tijd der Fransche revolutie, waarin de stad langzamerhand de leiding krijgt. Na de Restauratie der Bourbons speelt P. wederom een rol in de Fransche gesch. tijdens de rev. van 1830 en 1848. Tijdens de reg. van Nap.

III wordt de stad uitgebreid door inlijving van voorsteden en verfraaid (Hausmann) en heeft het ’t aanzien gekregen, dat ’t nu nog heeft (breede straten, boulevards, verbouwing van ’t Louvre). Zwaar werd de stad geteisterd tijdens het beleg van 1870 en gedurende den opstand der communards in 1871, waarbij o.a. de Tuilerieën verwoest werden. Sedert de vestiging der rep. is P. de zetel der regeering. Litt.: Dulvau, Hist. phys., civil et moral de Paris (10 dln., 1828, met atlas).

2) Commune van Parijs. Terwijl de Fransche reg. met Pruisen te Brussel aan ’t onderhandelen was over de vredesvoorwaarden, waarvan de prelem. vastgesteld waren te Versailles, brak er te Parijs een opstand uit (18 Maart 1871), waarvan de oorzaken moeten worden gezocht in de ontevredenheid der bevolking over den toestand, terwijl hierbij kwam de ongerustheid over ’t voortbestaan der rep., daar er bij de verkiezingen tal van monarchisten gekozen waren. De nat. garde weigerde de wapenen uit te leveren, waarop er zich een revol. bestuur vormde, dat wilde overgaan tot stichting van de commune. Thiers en zijn min. verlieten de stad en vroegen verlof aan de Pruis. reg. om 80000 man troepen te concentreeren bij Versailles ten einde den opstand te onderdrukken, die een gevaarlijk karakter aannam, daar ’t voorbeeld van Parijs gevolgd werd door de socialisten te St. Etienne, Toulouse, Lyon en Marseille. De opstandelingen werden aangevoerd door Flourens, die een poging deed zich meester te maken van Versailles, hetgeen echter mislukte (2 April). ’t Bleek Thiers spoedig, dat zijn troepenmacht onvoldoende was, waarop hij aan Bismarck verlof vroeg tot concentratie van een nog grooter leger, hetgeen echter geweigerd werd. De Fr. reg. was nu genoodzaakt de onderteekening van den vrede te verhaasten. Te Frankfort, waarheen de onderhandelingen van Brussel waren verplaatst (4 Mei), kwam de vrede tot stand (10 Mei).

Hierop kon Thiers handelen. Onder bevel van Mac Mahon ging het leger tot den aanval over. Van den 21en tot den 28en Mei werd er nog gevochten. Tal van menschen (o. a. Mgr. Darbry, aartsbisschop van Parijs) werden door de communards gefusilleerd, terwijl vele gebouwen (o. a. de Tuilerieën, de bibl. van ’t Louvre) verbrand werden. Den 28sten Mei 1871 werd de opstand bedwongen. De leden van ’t communeleger werden gedeeltelijk gefusilleerd, gedeeltelijk naar Nw. Caledonië verbannen.

3) Congressen, verdragen en vredes van Parijs:
1) Verdrag van 2 Aug. 1498, gesloten tusschen Philips den Schoone, heer der Ned. gew., en Lodewijk XII van Frankrijk, waarbij de eerste beloofde neutraal te zullen blijven in den strijd tusschen Lodewijk en Maximiliaan I van Oostenrijk. — 2) Vrede van 14 Febr. 1763, werd gesloten op den grondslag van de preleminairen van Fontainebleau en maakte een eind aan den oorlog tusschen Engeland aan den eenen kant en Frankrijk met zijn bondgen. aan den anderen kant. Hierbij werd bepaald, dat Eng. weer in het bezit zou komen van Minorca, maar de in Voor-Indië gemaakte veroveringen en verschillende Voor-Ind. eil. aan Frankrijk terug zou geven, terwijl Spanje weer terug zou krijgen Cuba en de Philippijnen. Daarentegen bleef Eng. in het bezit van Canada, Acadië, Cap Breton, de eil. in de golf van St. Laurence en Senegal zou blijven, dat het veroverd had op Frankrijk, en behield het Florida, de landen aan de Mississippi, welke het vermeesterd had op Spanje. Teneinde Spanje schadeloos te stellen, zou Frankrijk het Louisiana afstaan. ’t Gevolg van dezen vrede, die volgens Pitt nog niet voordeelig genoeg was voor Eng., was, dat de kol. macht van Frankrijk ophield. — 3) Vrede van 30 Mei 1814, gesloten door Lodewijk XVIII met de geall. vorsten. Hierbij werd bepaald, dat Frankrijk zou krijgen de grenzen van 1792, terwijl het in bezit zou blijven van Avignon, Venaissin, Montbéliard, Mulhouse, Beaumont, Chimay, Landau en Chambery. Bovendien zou het zijn kol. terugkrijgen met uitzondering van Tabago, St. Lucia, Ile de France, Ile Rodrigue en de Seychellen.

De Fr. reg. moest zich verbinden in Voor-Indië geen versterkingen aan te leggen en ⅔ van het maritiem oorlogsmat. uit te leveren. In afzonderlijke geheime artikels werden schikkingen getroffen omtrent de door Frankrijk afgestane gebieden, ten einde die te laten dienen tot grondslag voor de behandeling op het te houden congres. Bovendien moest de Fr. reg. tegenover de staten afzonderlijk verplichtingen op zich nemen. — 4) Verdrag van 2 Aug. 1815 was een bevestiging van het protocol van 28 Juli, vastgesteld door de geall. mog. na de tweede restauratie van Lodewijk XVIII, waarbij zij overeenkwamen Nap. te beschouwen als krijgsgevangene en de bewaking toe te vertrouwen aan Engeland. — 5) Conventie van 3, 4 en 6 Juli 1815, waarbij bepaald werd door de geall. mogendh., dat ’t Fransche leger zou terugtrekken achter de Loire en een Anglo-Pruisisch leger Parijs zou bezetten. — 6) Verdrag van 2 Oct. 1815, gesloten door de Fr. reg. met de geall. mog., waarin Frankrijk er in berustte te zullen afstaan de plaatsen Philippeville, Mariënburg, Saarlouis en Landau, terwijl het zich verplichtte Huningen te ontmantelen. Voorts werd overeengekomen Frankrijk gedurende 6 jaar te doen bezetten door geall. troepen, terwijl het een schadeloosstelling zou moeten betalen van 700 mill. frc. Bij de daarop volgende onderhandelingen werden vastgesteld de wijze van betaling der oorlogsschatting en de regeling van betaling der onderhoudkosten van ’t bezettingsleger. — 7) Vrede van 20 Nov. 1815 was de ratificatie van ’t verdrag van 2 Oct. 1815. — 8) Congres van Parijs van 25 Febr. 1856 tot 16 April 1856, was gedeeltelijk gewijd aan het vaststellen van de vredesvoorwaarden door Frankrijk en Engeland ten opzichte van Rusland en gedeeltelijk gewijd aan het bespreken van internat. rechtskwesties. Op het congres waren vertegenwoordigers van Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije, Groot-Brittannië, Rusland, Sardinië en Turkije. Voorzitter was Walewski, min. van buit. zaken van Frankrijk. Het vredesverdrag kwam na langdurige besprekingen den 30en Maart 1866 tot stand.

Bepaald werd, dat de verschillende mogendheden zich verplichten zullen om de integriteit van het Turksche rijk te eerbiedigen. Turkije zal aan de gr. mog. de firmans meedeelen, die hij verleenen zal aan zijn onderdanen, waarin hij hun verschillende rechten zal toekennen, zonder dat echter de mogendh. uit deze mededeeling zich ’t recht zullen mogen toekennen om zich te bemoeien met de Turksche aangelegenheden. De Zwarte Zee werd verklaard te zijn een neutrale zee, zoodat noch Turkije noch Rusl. oorlogshavens zullen mogen bouwen, terwijl beide staten slechts een klein aantal schepen voor den kustdienst zullen mogen houden. Wat de rivier den Donau betreft, zal een commissie benoemd worden door de Donau-Staten, die te zorgen heeft voor de bevaarbaarheid van deze rivier. Moldavië, dat vergroot werd met een deel van Bessarabië, Walachije en Servië, zullen komen te staan onder suzereiniteit van Turkije, maar deze staat zal slechts met toestemming van de gr. mogendheden in die landschappen mogen optreden. Door Walewski werden daarna nog aangeroerd de aangelegenheden betreffende de bezetting van Griekenland door een Anglo-Fransche legerafd., hetgeen ook de aandacht deed vestigen op de bezetting van een deel van den Kerk. staat door de Oost. troepen. Bovendien bracht hij nog ter sprake de oorlogvoering ter zee. Met betrekking tot deze zaak werd den 16en April bepaald, dat kaapvaart niet meer geoorloofd zou zijn, terwijl neutrale vlag ook vijandelijk goed dekt.

Voorts zou neutraal goed, in een vijandelijk schip zich bevindende, niet in beslag genomen kunnen worden. Wat de blokkade aangaat, deze moest effectief zijn, wilde ze van kracht zijn. — Litt.: Raymond, La guerre et la conférence de Paris (Rev. de deux mondes: Mars 1856); Hautefeuille, Quest. de droit maritime (p. 170-223). — 9) Congres van 8 Maart 1857 tot 6 Mei 1857, waaraan deelgenomen werd door Zwitserland en de mogendh., die de besluiten van ’t Congres van Weenen hadden onderteekend. Geregeld werd hier de kwestie, welke er gerezen was tusschen Zwitserland en Pruisen naar aanleiding van Neufchatel. Bepaald is toen, dat Neufchatel deel zou uitmaken van den Zwitserschen staat als kanton. Van beteekenis is dit congres, omdat er een toenadering uit voortvloeide tusschen Pruisen en Frankrijk. — 10) Congres van 22 Mei 1858 tot 19 Aug. 1858, waar de gr. mogendheden overgingen tot regeling van de kwestie der Donauvorstendommen. Er werd na langdurige beraadslagingen vastgesteld, dat Moldavië en Walachije twee afz. staten zouden zijn, die te zamen een unie zouden vormen met gemeensch. wetten en leger.

Gemeenschappelijke zaken zouden behandeld worden door een commissie, bestaande uit leden van ’t parlement van Boekarest en dat van Jassy. De hospodars, die met ’t uitv. bewind belast zouden worden, moesten geboortig zijn uit de vorstend. — 11) Congres van 9 Jan. 1869 tot 18 Febr. 1869, waar de gr. mog. overgingen tot regeling van ’t Turksch-Grieksche geschil betreffende Creta. De Grieksche vertegenwoordiger werd niet toegelaten. Bepaald werd, dat de Grieksche reg. zich moest onthouden van ’t vormen van benden, die tegen de Turken zouden optreden, terwijl ze verder moest overgaan tot ontwapening van alle oorlogsschepen, die bestemd waren geweest om de Kretenzers te steunen. — 11) Vrede van Parijs van 10 Dec. 1898, gesloten tusschen de Ver. Staten van Noord-Amerika en Spanje, waarbij dit land genoodzaakt was aan de Unie af te staan de Philippijnen, de Sulu eil. Guan en Puerto Rico, terwijl het de onafhankelijkheid van Cuba moest erkennen. (Zie verder WERELDOORLOG).

4) graafsch., naam van een graafsch. met ’t midd. P., dat in de 9e eeuw een groote beteekenis, en welks graaf Hugo in 987 tot koning van Frankrijk werd gekozen.
5) Louis Philippe Albert d’Orleans, graaf van Parijs, geboren 1838 te Parijs, was de oudste zoon van Ferdinand van Orleans en de kleinzoon van Louis Philippe, koning van Frankrijk, vertoefde na de Febr.-rev. eerst in Duitschland, later in Engeland. Na in den secessieoorlog in de Ver. Staten van Noord-Amerika meegestreden te hebben aan de zijde der Noordelijken (1861-1862), huwde hij met zijn nicht Isabella d’Orleans (1864). In den Fransch-Duitschen oorlog streed hij mede in het Loireleger en bleef na 1871 in Frankrijk. Doordat hij in 1873 Hendrik graaf van Chambord erkende als troongerechtigde, ontstond er een fusie tusschen de Orleanisten en Legitimisten. Na den dood van den graf van Chambord (1883) werd Louis Philippe beschouwd als de troonpretendent, waarom hij in 1886 't land moest verlaten. Hij stierf in 1894 op een landgoed in de buurt van Londen.