Daimyo - (lett. Groote Naam), de titel van de territoriale Heeren of Baronnen van het feudale Japan. Gedurende de Middeleeuwen werden edelen van minderen rang, in tegenstelling met deze „Groote Namen”, Shomyo’s genoemd, d. i. „Kleine Namen”. Onder de Tokoegawa-dynastie (1605—1867 n. C.) hadden zelf de minste Daimyo’s land in bezit, geschat op een opbrengst van 10.000 balen rijst per jaar, terwijl de rijkste onder hen — die van Kaga — meer dan een millioen balen per jaar bezat. Het totaal getal der Daimyo’s in moderne tijden was ongeveer 300.
De Daimyo’s zijn volstrekt niet de eenige, zelfs niet de oudste adel van Japan. In de schaduw van het paleis van den Mikado in Kyöto leefde, arm, maar trotsch op hun afstamming van góden en keizers, en neerziende op de Daimyo’s als op militaire parvenu’s, de „Koege”, de legitieme aristocratie van Japan. Toen de revolutie van 1868 den val der Daimyo’s veroorzaakte, kwamen de oude „Koege”-aristocraten weer tot aanzien, en bij de creatie van een nieuw systeem titels, in 1884, werden zij niet vergeten. De oude „Koege” kregen een rang als prinsen, markiezen en graven, en zelfs jaargelden.