Crispi - (Francesco), 1819—1901, Italiaansch staatsman. Werd geboren te Ribera in Sicilië; in 1846 vestigde hij zich als advocaat te Napels. Zijn woelige politieke loopbaan van aanvankelijk heftig republikein en ijveraar voor de Italiaansche eenheid op republikeinschen grondslag begint met zijn deelneming aan de Siciliaansche revolutie, 12 Jan. 1848 te Palermo uitgebroken. Dan spoedt hij zich naar Sicilië, waar hij in 1849 de teleurstelling van een restauratie der Bourbons ondergaat.
Wijl uitgesloten van de amnestie, moet hij zijn geboorteland verlaten; hij zwerft dan rond in Piemont, waar hij zich in de samenzwering van Mazzini wikkelt (6 Febr. 1853); en op Malta, in Frankrijk en in Engeland, alwaar hij in Londen Mazzini weervindt en met dezen de bevrijding van Italië voorbereidt. Zijn politieke denkbeelden blijven onder deze wisselingen dezelfde; teruggekeerd in Italië, wanneer in 1859 de Eenheid zich baan breekt, noemt hij zich partijganger eener algemeen-Italiaansche republiek en tegenstander van een vereenigd Italië, dat slechts een door annexatie vergroot koninkrijk Sardinië wezen zou. In dien geest werkt hij met Garibaldi samen, als deze in Genua zijn expeditie der Duizend tegen Sicilië uitrust (5 Mei 1860 vertrek uit Genua); na den val van Palermo is hij dan korten tijd minister van Binnenlandsche Zaken en van Financiën in het voorloopig Siciliaansch gouvernement;
overgestoken naar het vasteland, poogt hij in Napels een republikeinsche oppositie tegen de groeiende nationale monarchie van Cavour en Victor Emanuel te organiseeren, maar ziet zich door de aankomst van geregelde Sardijnsche troepen gedwongen, eigen plannen op te geven en zich bij den loop der gebeurtenissen neer te leggen. In 1861 begint een nieuwe periode in zijn leven. Toen verscheen hij, nog met de reputatie van een fel republikein, als lid der uiterste linkerzijde in het Parlement, maar reeds in 1864 sprak hij zijn bekende woorden:
de monarchie vereenigt ons; de republiek zou ons verdeelen. Uit deze nieuwe gezindheid laat zich verklaren, dat hij in 1867 zijn ouden medestander Garibaldi tegenwerkte, toen deze door den inval in den Kerkelijken Staat de Italiaansche eenheid trachtte te forceeren. Het jaar 1876 leidt een nieuw tijdvak in het politieke leven van Crispi in: na het vagabondeerende en het parlementaire nu het tijdvak van zijn ministeriabiliteit en, na den dood van Depretis, overl. 1887, van zijn eerste-ministerschap (1887—89, 89—91, 93—96). In 1876 toch kwamen, na den val der Conservatieven, de mannen der Linkerzijde aan het roer (Crispi, Nicotera, Zanardelli, Cairoli, Depretis). Deze ommekeer beteekende meer het op den voorgrond treden van een nieuw geslacht, dan de triomf van nieuwe beginselen. Als die hun voorgingen aanhangers van de nu-nationale dynastie en met dezen één van zin ten opzichte der sedert 1870 toegespitste Romeinsche kwestie, verschilden zij van hun tegenstanders door hun Zuid-Italiaansch temperament en door de rudimenten van hun revolutionnair verleden. Terwijl de Conservatieven het Engelsch parlementarisme hadden bewonderd en nagevolgd, lieten zij zich inspireeren door de groote voorbeelden der Fransche revolutie; doctrinairen meest, waren zij begeerig naar het voeren van „groote politiek” en naar het verwezenlijken der idealen van de Europeesche democratie (algemeen kiesrecht; vrijhandel; kosteloos, verplicht lager onderwijs; vrijheid van drukpers en van vergadering).
Crispi speelde in dezen nieuwen tijd met eenig rumoer zijn belangrijke rol. Na kort vertoeven op de hoogten van het publieke leven (president der Kamer; Dec. 1877 minister van Binnenl. Zaken voor slechts 70 dagen), moest hij zich op blijkbaar niet gegronde aanklacht van bigamie in het 'private leven terugtrekken, waar hij gedurende 9 jaren, tot 1887 verkeerde. Dan, den 70-jarigen leeftijd reeds naderend, neemt hij de centrale plaats in het politieke leven in.
Bij hem, als bij zoovelen, verbleekten met het klimmen der jaren, de radicale idealen der jeugd; door zijn dictatoriale neigingen zijn politieke medestanders van zich stootend, moest hij bij zijn oude tegenstanders, de conservatieven, vaak steun zoeken voor zijn bewind. De vijanden, die hij daarbij te bestrijden had, waren het Vaticaan, de republikeinen, de socialisten, Frankrijk en Abessynië. Bij het feest der 25-jarige herdenking van de inneming van Rome (20 Sept. 1895) viel zijn scherpe verklaring, dat voor pauselijke prententies „Roma intangibile”, „Rome onaantastbaar” was. Leo XIII antwoordde op deze uitdaging, door in een schrijven aan den kardinaal-staatssecretaris Rampolla, iedere gedachte aan vrede tusschen het pausdom en het „subalpijnsch koninkrijk” af te wijzen, zoolang niet Rome aan zijn rechtmatigen heer was teruggegeven. — In zijn buitenlandsche staatkunde streefde C. naar versterking van den Driebond (Duitschland, Oostenrijk, Italië, 20 Mei 1882). Uit den aard der zaak kwam hij daarbij scherp tegenover Frankrijk te staan (tarievenoorlog; geen Italiaansche sectie op de tentoonstelling van 1889 te Parijs); men begon aan de Seine in Crispi de verpersoonlijking van het „gallophobisme” te zien. — De nederlaag bij Adoua in Noord-Abessynië tegen Negus Menelik (1 Maart 1896), die een einde maakte aan het Abessynisch avontuur, had den val van het 3e ministerie-C. (5 Maart) ten gevolge. — Na zijn val werd C. in 1897 betrokken in een proces wegens verduistering, dat wel niet tot een vervolging leidde, maar toch den grijzen staatsman noodzaakte zijn mandaat neer te leggen. Een vlotte herkiezing in zijn district Palermo gaf hem echter de gewenschte genoegdoening en bracht hem weder in het parlement terug. C. overleed 1901 te Napels, en werd met groot praalvertoon op Sicilië begraven.