Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Bruch (Max)

betekenis & definitie

Bruch (Max), Duitsch componist, geboren 1838 te Keulen, toonkunstenaar van beteekenis, ontving het eerste onderwijs van zijne moeder, toonde reeds zeer jong compositietalent, zoodat hij op 14 jar. leeftijd eene symphonie te Keulen kon doen hooren. Zijne talenten bezorgden hem het stipendium van de „Mozart-Stiftung” (1853 — 57). B. leidde langen tijd een zwervend leven; hield verblijf te Hamburg, Hannover, Dresden, Breslau, München, Brussel, Parijs enz.; was 1865 — 67 muziekdirecteur te Coblenz, 1867—70 hofkapelmeester in Sondershausen. Hij woonde 1873—78 te Bonn, waar hij zich geheel aan de compositie wijdde; werd 1878, als opvolger van Stockhausen, dirigent v. d. „Sternsche Gesangverein” te Berlijn, 1880 v. d. „Philharmonic Society” te Liverpool; 1883—1890 leider v. d. orkestvereeniging te Breslau.

In 1891 trok B. naar Berlijn om die stad niet meer te verlaten. Hij werd belast met de leiding van eene „Meisterschule” voor compositie a. d. Akademie; kwam later in de directie van de „Hochschule” en was jaren lang voorz. der afd. muziek v. d. Kon. Acad. B. is Dr. mus. hon. c. van de Univ. te Cambridge en draagt de Pruis, orde pour le mérite voor kunst en wetensch. B. wordt door zeer velen hooggeschat als componist; men sprak in Duitschland tusschen de jaren 1870 en ’80 van de drie groote B.’s: Bargiel, Bruch en Brahms.

Dit oordeel is reeds thans door de geschiedenis herzien. Waar B. Bargiel in vele opzichten overtreft door de grootere melod. bekoring, die van zijne muziek uitgaat, en door het minder stroeve en ernstige van zijne muze, kan van eene vergelijking met Brahms geen sprake meer zijn. Het onderscheid tusschen deze beide meesters is dat tusschen het genie, bij der muzen gratie, en het (zonder twijfel groote) talent. B. dankt zijne populariteit aan enkele werken: zijn Odysseus wordt, evenals Das Lied von der Glocke, nog gaarne gehoord en gezongen, terwijl zijn eerste concert voor Viool en orkest (in g.), een van zijn allergelukkigste voortbrengselen, nog steeds naast de concerten van Beethoven, Mendelssohn en Brahms zegevierend aan de spits van het repertoire staat. De frischheid en de elasticiteit van ’s meesters geest blijken uit het feit, dat hij in ’t oorlogsjaar 1915 nog een koorwerk schiep, even merkwaardig om zijne jeugdige frischheid als om zijne mannelijke kracht.

< >