Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Babylonië

betekenis & definitie

Babylonië is het land tusschen Eufraat en Tigris, bezuiden de plaats, waar deze rivieren het dichtst bij elkaar komen (even ten Z. van Bagdad). In het 2o millennium v. Chr. heette dat land bij de Vóór-Aziatische naburen Sinear; de Grieken en Romeinen noemden ’t Chaldea; bij de Arabieren draagt ’t den naam Irak-el-Arabi, bij ons soms Beneden-Mesopotamië.

Het is een alluviale vlakte, buitengewoon vruchtbaar door de jaarlijksche overstroomingen, voornamelijk van den Eufraat. Maar wanneer de rivieren niet ingedijkt zijn en de waterstand door kanalen en sluizen niet geregeld is, dan brengt de overstrooming door de wilde kracht van het water en de gevaarlijke dampen van de achterblijvende poelen meer schade dan nut. Daarom is in B., nog meer dan in Egypte, steeds een krachtige regeering noodig, die zorg draagt voor het onderhoud van dijken en kanalen. Door overvloedige aanslibbing niet alleen in de rivierbedding (zie BABEL), maar ook aan de riviermonding, is, in den loop der eeuwen, de kustlijn in Z.O.richting vooruitgeschoven: Eridoe, thans Aboe-Sjachrein, lag in den oudsten tijd aan den oever der zee; en nog ten tijde van Alexander den Groote stroomden Eufraat en Tigris afzonderlijk in de Perzische Golf. In den zomer heerscht in B. veelal het woestijnklimaat; van October tot Maart valt er regen en kan het soms vrij koud wezen. Reeds in de alleroudste tijden, die voor het historisch onderzoek eenigszins toegankelijk zijn (± 84e eeuw v. Chr. zie TIJDREKENING), woonde in het Z. van B., in „het land Sumer”, een bevolking die, in linguistisch èn in ethnografisch opzicht, een geheel ander type vertegenwoordigde dan de bewoners van ’t N. deel des lands; in beide opzichten leveren die Sumeriërs een eigenaardig probleem op, want het is nog niet gelukt, eenige verwantschap met andere volkstammen aan te toonen; tot nog toe staan zij geïsoleerd. Het N. van B., „het land van Akkad”, is in den historischen tijd door Semieten bewoond. Men neemt gewoonlijk aan, dat de Sumeriërs de oudste bevolking van heel B. uitmaken en dat de Semieten zich later in het N. hebben gevestigd (zie VOLKSVERHUIZINGEN DER SEMIETEN).

Een van de oudste nederzettingen dier Semietische Babyloniërs is waarschijnlijk Akkad (vgl. Gen. 10, 10) geweest, omdat zij, ook in veel later tijd, hun eigen taal in tegenstelling met het Sumerisch, Akkadisch noemden (zie LETTERKUNDE, Babylonisch-Assyrische), en zichzelf den naam Akkadiërs gaven. — In politiek opzicht was B. in dien oudsten tijd verdeeld in een aantal kleine, van elkaar onafhankelijke stad-vorstendommen (zie PATESI). Boven deze stadvorsten stond, van ouds af, een opperkoning als hoogste souverein. Nu eens was het een Sumerische stad, welks vorst de omliggende steden wist te onderwerpen en zich aldus tot opperkoning wist op te werken, dan weer was het een Semietische stad. Als de beurtelingsche zetels van zoo’n „koning des lands” worden o.a. genoemd: Nippoer. Kisj, Oeroek, Oer, Oepi, Adab, Akkad. De koningsnamen dier opperkoningen zijn nu eens Sumerisch dan weer Semietisch. Ook hier blijkt, dat de Sumeriërs en de Semieten afwisselend het opperbestuur in handen hadden.

Deze worsteling houdt aan gedurende de geheele oudste zoogenaamde Sumerische periode (zie SUMER). Ten slotte heeft koning Loegal-zaggisi van Oeroek (2800 v. Chr.) geheel B. aan zich onderworpen en zijn veroveringen tot aan de Middellandsche Zee uitgestrekt; hij is de eerste groote veroveraar uit B., dien wij kennen. Dit groote Sumerische rijk is echter 25 jaar later ten val gebracht door koning Sargon I van Akkad (2775 v. Chr. niet 3800, zooals men wel eens zegt. Zie NABONEDUS). Sargon en ook Naräm-Sin gelden bij de latere geslachten als de vertegenwoordigers van de gouden eeuw der Babylonische geschiedenis: allerlei legenden worden van hen verhaald. Sargon is de eerste Semietische stichter van een wereldrijk (2775 —2575 v. Chr.). Hij heeft B. veroverd na Loegal-zaggisi te hebben gevangen genomen; hij heeft Elam en Soebartoe onderworpen en op de Amorieten een groote overwinning behaald; „het land der zonsondergang” (N. Syrië en Klein-Azië) heeft hij onderworpen. Tot aan de Middellandsche Zee en tot in Arabië reikte B.’s macht.

Na Naräm-Sin ging deze macht echter spoedig achteruit; de Sumeriërs werden weer sterker; de Sumerische beschaving bereikte haar hoogtepunt onder Goedea (2600—2560 v. Chr.), den vorst van Lagasj. In 2575 maakt een Sumerische reactie een einde aan het Semietische rijk van Akkad, en nu ontstaat het rijk van Sumer en Akkad. Het Semietische element „Akkad” is in den officiëelen titel op de tweede plaats gekomen; na een Sargon en een Naräm-Sin kon ’t niet geheel en al genegeerd worden. Maar het zwaartepunt van de macht ligt in Zuid-Babylonië. In deze periode (2575 —2090 v. Chr.) regeeren, ten deele gelijktijdig, 3 dynastieën (zie SUMER EN AKKAD): die van Oer (tot 2350), die van Isin (2350—2130) en die van Larsa (2270—2090). Tijdens de dynastie van Isin worden de Amorietische elementen in de bevolking van B. voortdurend talrijker: blijkbaar heeft een Amorietische invasie plaats. Onder de namen der koningen van Isin komen eenige Amorietische namen voor, en in 2225 treedt in Noord-Babylonië een Amorietische dynastie op (zie SOEMOÉ-ABOEM). Tijdens de dynastie van Larsa, die eerst naast Isin regeert en later alleen de macht heeft, wordt Elams invloed in B. steeds grooter: Rim-Sin, koning van Larsa, is een Elamiet.

Zoo ziet men, onder het rijk van Sumer en Akkad, dat de worsteling om de heerschappij niet meer plaats grijpt tusschen Semieten en Sumeriërs, maar tusschen Semieten (Amorieten) en Elamieten. De Amorieten behouden de overhand. Soemoe-aboem sticht te Sippar de zoogenaamde „eerste Babylonische dynastie” (2226—1926 v. Chr.); reeds zijn opvolger vestigt zich te Babel. Nog regeeren deze koningen onder de auspiciën van de koningen van „Sumer en Akkad”; maar de 6e koning van het „rijk van Babel”, de beroemde Hammoerapi (2123 —2081 v. Chr.), werpt na vele veroveringen „koning Rim-Sin ter aarde” (2090). Van-nu-aan is Babylonië één rijk, onder een N oord-Babylonischen koning. De macht der Sumeriërs is voor goed voorbij. De Elamieten (en later de Chaldeeën) blijven een dreigende houding aannemen. Onder Hammoerapi, de grootste persoonlijkheid van de Babylonisch-Assyrische geschiedenis, omvat ’t rijk van Babel de landen tusschen Elam en de Middellandsche Zee.

Nog belangrijker dan zijn veroveringen zijn de bestuursmaatregelen en de beroemde wet, waardoor hij in dat ontzaglijke rijk eenheid trachtte te brengen. Na Hammoerapi regeerden nog 6 koningen uit deze „eerste dynastie van Babel”. Gedeeltelijk gelijktijdig regeerde de „tweede dynastie van Babel” (2070—1720 v. Chr.), wier optreden in verband staat met een invasie van de Hittieten. Door dezen inval waren ook Syrië en Mesopotamië verloren ge gaan voor Babel. De Babylonische macht blijft nu tot B. zelf beperkt.

De tweede dynastie (ook genoemd: de koningen van het Zeeland) werd weer door een uitheemsche dynastie gevolgd: de lange derde dynastie bestaat uit Kosseërs (1760—1186 v. Chr.), die van ’t N.O. uit waren binnengedrongen. Over deze periode weten wij slechts weinig. Syrië (met Palestina) kwam onder Egypte; Mesopotamië onder de Hittieten, die zelfs in Babel kwamen plunderen; Assyrië werd zelfstandig. Het resultaat van deze groote volkeren-menging is: B. wordt als politieke machtsfactor uitgeschakeld (zie ook EL-AMARNA-BRIEVEN).

Na de Kosseërs komen verschillende kleinere dynastiëen. Tegen het eind van de kosietische dynastie ging B’s. macht nog meer achteruit. Elam gaf het een laatsten stoot. Onder Nebukadrezar I (midden 12e eeuw) leeft B. nog even op: in Elam en in Syrië behaalde hij eenig succes. Maar dit werd door Assyrië spoedig weer teniet gedaan. Na die opflikkering komt een 500-jarige periode van totale politieke onmacht. B. wordt de twistappel tusschen Assyrië in het N. en Chaldea in het Z., dit laatste gesteund door Elam. Na Adadnirari IV (812—783) verminderde de buitenlandsche invloed van Assyrië.

Hiervan maakten de Chaldeën gebruik: zij zetten zich vast in B., maar lieten echte Babyloniërs als koning regeeren. Tiglat-Pileser IV (746—726) maakte een einde aan de anarchie en onzekerheid in B., waarschijnlijk had Nabonassar (747—734) zelf daartoe Assyrië’s hulp ingeroepen. Als beschermeling van Assyrië regeerde hij verder. Na zijn dood ontstonden opnieuw woelingen in B. Een Chaldeër, die zich van den troon had meester gemaakt, werd door Tiglat-Pileser verjaagd. Daarop liet deze zichzelf tot heerscher van B. proclameeren, onder dennaam Poeloe (Phul: 2, Kon. 16,19; bij de Grieken: Poros). Onder Sargon II (722—705) verloor Assyrië wederom de heerschappij over B., want de Chaldeër Merodach-baladan nam Babel en werd er koning. Sargon poogde hem te verdrijven, maar werd daarin verhinderd door Elam. Later (710) slaagde hij erin, Merodach-baladan naar de moerassen in hot Zeeland terug te jagen en regeerde hij over B. als „stadhouder van den god Mardoek”.

Sanherib (705 — 681) begon dadelijk een krachtige anti-Babylonische politiek, waardoor hij de hiërarchie van Babel, gesteund, door Chaldeërs en Elamieten, tegen zich in het harnas joeg. Het gevolg der aanhoudende woelingen was, dat Sanherib Babel in 689 geheel verwoestte. Acht jaren heeft de metropool woest gelegen; de herbouw begon nog onder Sanherib zelf. Zijn zoon Assarhaddon (681—669) stond op goeden voet met de Babylonisch-gezinde partij in zijn rijk. Hij bouwde ijverig aan Babel voort. Ook sloot hij vrede met Elam, zoodat de Chaldeërs alleen kwamen te staan, en hun invloed tot het Zeeland beperkt bleef. Maar reeds tegen het einde van zijn regeering werd de spanning tusschen B. en Assyrië weer sterk. Samas-soem-oekin was door zijn vader Assarhaddon tot kroonprins benoemd.

Maar tengevolge van de actie der Assyrische adelspartij werd Assurbanipal, zijn jongere broeder, tot mede-regent en troonopvolger benoemd, terwijl Samas-soem-oekin onderkoning van B. werd. Deze was hiermee niet tevreden en bracht een voor Assurbanipal (669 —626) uiterst gevaarlijke coalitie tot stand. Elam hielp natuurlijk krachtig tegen Assyrië. Met de grootste moeite wist Assurbanipal de overwinning te behalen; Babel en andere steden werden veroverd (647). Voortaan regeerde Assurbanipal zelf over B. Na langen strijd gelukte ’t hem, Elam voor goed er onder te krijgen (640: verovering van Susa). Na zijn dood ging Assyrië’s macht snel achteruit. De Chaldeërs kregen daardoor weer een goede gelegenheid om B. te overmeesteren: B. maakte zich onafhankelijk, terwijl een Chaldeesche dynastie regeerde (625—539). Dit „nieuw-Babylonische rijk” sloot een verbond met de Meden; door beide rijken is Assyrië ten val gebracht.

In 606 werd Ninive veroverd door den Mediër Kyaxares; de Meden kregen het O. gedeelte van ’t Assyrische rijk, de Chaldeërs kregen Mesopotamië en het Westland (dus ook Palestina). Het nieuw-Babylonische (of Chaldeesche rijk) is, wat de politiek betreft, een voortzetting van het Assyrische rijk. Ten opzichte van de kultuur wordt een renaissance van de Hammoerapi-periode nagestreefd. Onder Nebukadrezar II (605 —562) maakt B. een laatsten bloeitijd door. Deze koning weet, met zijn huurlegers, geheel West-Azië te veroveren: hij bedwong Palestina, verwoestte Jeruzalem (586), maar Egypte bleef weerstand bieden. Hij vergrootte en versterkte Babel en maakte het tot de schoonste stad van zijn rijk. Na zijn dood ging B. hard achteruit. Evil-Merodach (662—560) volgde een lijnrecht tegenovergestelde politiek als die van vader en gaf verlof tot 't herstel van den staat Juda (zie JOJACHIN); maar weldra werd hij door zijn zwager vermoord en opgevolgd.

De priesterpartij en de legerpartij wisten elkaar telkens uit de regeering te verdringen, Onder Nabonedus (556— 539), een hiërarchisch gezinden Babyloniër, brak een legeropstand uit; de koning werd gevangen gehouden. De hiërarchische partij zocht toen aansluiting bij Cyrus. Deze versloeg het Babylonische leger zonder veel moeite en bezette Babel (12 Oct. 539), waar hij als bevrijder met open armen ontvangen werd. Hij voelde en gedroeg zich als opvolger van de Babylonische koningen. Maar dit kostte aan zijn dynastie juist den troon: een Perzische reactie verdringt B.'s macht geheel.

Darius maakte Susa tot wereld-metropool in plaat' van Babel. Xerxes voert den titel „koning van Babel” niet meer; na een opstand werd deze stad grootendeels verwoest. Wel wilde Alexander do Groote het Babylonische wereldrijk hernieuwen, maar zijn vroegtijdige dood belette dit. B.’s macht was voorbij. — Litteratuur zie bij het artikel Assyrië; voorts L. W. King, AHistory of Babylon (Londen 1915).

Godsdienst. Algemeen. De studie der Bab-Ass. religie levert nog vele moeilijkheden: 1e is het materiaal nog zeer onvolledig, 2e is de rol, die de Sumerische elementen spelen, nog niet duidelijk.

De Bab-Ass. kultuur is geheel religieus van aard: de religie doordringt èn ’t sociale èn ’t politieke èn ’t private leven. Daar wij alleen officieele (d. i. priesterlijke) bronnen hebben, weten we echter van de individueele vroomheid weinig zekers. De Bab-Ass. religie is polytheïstisch, met monotheïstische neigingen. In de religieuze lyriek komt de ééne goddel. macht, die zich op vele wijzen openbaart, tot uiting; in den officieelen kultus domineert de véélheid der godenfiguren. De góden hebben een astraal karakter (zie ASTRAALTHEOLOGIE). De politieke geschiedenis beïnvloedde de religie zeer.

Goden. De oudste Sumerische steden hadden ieder haar stadgod, benevens diens vrouwelijk pendant, een soort praktisch monotheïsme. Door veroveringen enz. versmolten ook de godenfiguren, en in den historischen tijd vindt men in elke grootere stad één hoofdgod benevens tal van ondergoden. Toen ± 2000 v. Chr. de stad Babel de hoofdstad werd, kwam de onbeteekenende stadgod van Babel, Mardoek, tot groot aanzien, werd rijksgod.

Naast dit lokaal karakter der goden staat hun kosmisch karakter: alle groote goden maken deel uit van een grooter geheel, een pantheon, waarin vooral hun astraal-karakter uitkomt, De tot pantheonvorming benoodigde systematiseering heeft waarschijnlijk sommige goden van hun oorspr. karakter beroofd, b.v. Istar was van huis uit wel een vegetatiegodin, doch werd pas later geïdentificeerd met de Venusster. Of de astrale theorie reeds van de Sumeriërs stamt, is niet zeker. Aan het hoofd van het pantheon staan twee groepen, elk van drie goden: Anoe-Enlil-Ea en Sin-Sjamasj-Istar. Anoe is de hemelkoning, woont aan den Noordhemel (Noordpool), Enlil is de heer der aarde en van haar hemelsch voorbeeld: de dierenriem hij heet later Bel; Ea, de god der waterdiepte, regeert a. d. Zuidhemel. Anoe genoot weinig kultus, Enlils stad is Nippoer, Ea woont te Eridoe, „aan de monding der stroomen”. De tweede trias is Sin te Oer (Oeroe) en Haran, de maangod; Sjamasj (te Larsa en Sippar), de zonnegod, en Istar (te Erech en Agade), wier planeet Venus is, zie ISTAR. Sedert de opkomst der stad Babel werden deze alle in deze schaduw gesteld door den stadgod van Babel, Mardoek, den god der morgen-en voorjaarszon (zie ASTRAALTHEOLOGIE), den „heer des levens”, „koning des hemels en der aarde”, „koning der goden”, enz.

Hij trad bijna geheel in de plaats van Enlil. Zijn zoon is Naboe, de lokaalgod van Borsippa, de zusterstad van Babel op den anderen oever der rivier. Zijn planeet is Mercurius, hij is de Hennes der Grieken, de god van handel en verkeer; hij is de god der schrijfkunst en der wetenschap, de schrijver der lotstafelen (zie beneden). Een belangrijke god is Tammoez, met zijn vrouwelijk pendant Istar de voornaamste vegetatiegoden. Als góden der onderwereld gelden Ne r gal en Ereskigal (zie DOODENRIJK (in Babel). De Babyloniërs verdeelen hun tallooze góden in twee groepen, de Igigi en de Annoenaki, de eersten zijn de hemelgoden, of ook wel de sterren boven den horizon, de laatsten de aardegoden of ook de sterren beneden den horizon.

Naast deze echt-Babylonische góden drongen tal van buitenlandsche (vooral Kanaaneesche) góden binnen Babel; de belangrijkste is wel Ramman of Adad. Het Assyrische pantheon is gelijk aanhetB.sche, behalve alleen, dat in Assyrië de god Asjoer de hoofdgod was.

Geesten. Naast deze góden stond een groot getal geesten, goede en kwade. De goede dienden als geleigeest voor de menschen. Ieder mensch is „een kind van zijn god” (= zijn geest), die hem beschermt De booze geesten verschijnen meest in groepen van 7, vandaar „de (booze) 7”. De ziekten zijn hun werk. Zij zijn de bewerkers van alle kwaad. Ze zijn bekend door de bezweringsteksten (zie beneden).

Kultus. Oorspr. had waarschijnl. elke stad maar één tempel, maar in den historischen tijd soms tot 43 toe (Babel b.v.). Deze tempels waren rijk door belastingen en schenkingen, en bekleedden een groote plaats in het oeconomisch leven. Voor den algemeenen vorm, zie TEMPEL. De tempeldienst had plaats door priesters. Volgens den theocratischen grondslag van den staat is eig. de koning de hoogepriester, en alle priesters fungeeren in zijn naam. Ze zijn dus rijksbeambten. De fungeerende priester representeert de godheid, zie PRIESTERSCHAP.

Men onderscheidt twee groepen: de orakelpriesters ende verzoeningspriesters. De eersten openbaren den goddelijken wil uit voorteekenen, niet alleen voor particuliere praktijk, maar ook in de officiëele religie. Men onderscheidt: astraal-, lever-, beker-, pijl-, droom-, vogelorakels enz. De verschijnselen werden met de begeleidende gebeurtenissen groepsgewijze bijeengebracht tot onderricht van aankomende priesters en leering van het nageslacht. Het grootste deel der bewaarde B.sche litteratuur is van dezen aard.

De verzoeningsof bezweringspriester had tot taak de booze geesten, die de menschen met ziekte enz. plaagden, door magische formules en ceremoniën te bedwingen. Gewoonlijk ging dat gepaard met een soort zondenbelijdenis door den zieke. De priester stelde bij zoo’n verzoening den bezweringsgod Ea voor, droeg waarschijnlijk een rood kleed en een mantel in vischvorm. Wat tegenover de geesten de magische ceremonie is, dat is tegenover de goden gebed en offer. Tal van gebeden getuigen van diepe vroomheid. Het offer maakt het gebed meer werkzaam. Vaak alleen als een gave of voedsel aan de goden, komt toch ook het plaatsvervangend offer voor, waar een dier i.pl.v. een mensch geofferd wordt. Het bloed schijnt geen speciale rol te hebben gespeeld.

Aan booze geesten werd nooit geofferd. Een werkelijk menschenoffer is niet aanwijsbaar. Van de groote feesten is’t Nieuwjaarsfeest het voornaamste; oorspr. gewijd aan andere góden, was ’t sedert Hammoerapi ’t feest van Mardoek, en werd gevierd bij ’t voorjaarsaequinoctium, waarschijnl. door nabootsing van de troonsbestijging van Mardoek, nadat hij de wereld had geschapen (zie SCHEPPINGSVOORSTELLINGEN). Bij dit feest had plaats de ceremonie van het „handengrijpen van den god” door den koning, waarbij de koning symbolisch het rijksgezag uit de hand van den god overnam. Verder had plaats de processie van het godsbeeld, begeleid door de beelden der ondergeschikte goden, waarna de lotsbestemming voor ’t nieuwe-: jaar voor de godenverzameling plaats had. Ook was: elke zevende dag een „booze” dag, waarop bepaalde; bezigheden niet werden verricht (zie SABBAT).

Dood en onderwereld, De Babyloniërbemoeit zich merkwaardig weinig met het hiernamaals. Dit leven is hem alles. Het doodenrijk (Araloe, Koer-noe-gea-plaats, vanwaar geen terugkeer is) is een donkere plaats onder de aarde, Ereskigal (of Allatoe) is er heerscher; de dooden staan niet op. Toch is er een levensbron, waaruit sommigen besluiten tot een „leven uit den dood”. Van een zedel. oordeel is geen sprake.

Wetenschap. De Babyloniërs hebben als wiskundigen de verdienste, de beteekenis gevoeld te hebben van het gebruik van talstelsels. Zij gebruikten het 60-tallig stelsel, ten behoeve van sterrekundige berekeningen. Hiervan is overgebleven do verdeeling van den hoekgraad en van het uur in 60 minuten en van de minuut in 60 seconden.