Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Assyrië

betekenis & definitie

Assyrië - oorspronkelijk het gebied van de stad Assur, ten W. van den Tigris. Later breidde het „land van Assur”, gelijk de Assyriërs het noemen, zich ook op den O.lijken oever uit, en omvatte dus ook den driehoek tusschen Tigris, Boven-Zab en de Koerdische bergen, en het gebied tusschen Boven- en Beneden-Zab. Door veroveringen werden de grenzen soms nog veel verder uitgebreid.

Het land is vruchtbaarder dan Mesopotamië, omdat er, door de nabijheid der bergen, meer neerslag is en er dus meer rivieren zijn. Het klimaat, minder heet dan in de steppen en woestijnen ten W., is vrij zacht.

In de oudste tijden was het gebied tusschen Eufraat en Tigris (± benoorden 34°) bewoond door niet-Semietische stammen (verwant aan de latere Hittieten; zie KLEIN-AZIATISCHE VOLKEN). Zij stichtten daar verschillende staatjes, zooals Chana aan denEufraat, Harran aan den Belichos.en zoo ook Assur aan den Tigris. In ’t begin van het 3de millennium dringen hier Semietische stammen binnen; zij zijn verwant aan de Babylonische Akkadiërs, maar moeten toch van hen onderscheiden worden (zie BABYLONIË). Zij vermengen zich met de nietSemietische inwoners. Zoodoende ontstaat een bevolking, die de eerste sporen vertoont van de latere Assyriërs. Dezen zijn dus (evenals de Joden) — anthropologisch gesproken — waarschijnlijk geen zuiver „Semietisch” ras. (Zeer merkwaardig, maar tot nu toe historisch moeilijk te verklaren is het volgende feit. Blijkens de „Kappadokische tafels” bestond in de 24ste eeuw een Assyrische kolonie(?) aan den Halys in Klein-Azië, en was het „land Assur” toen reeds een gevestigde staat.

Hiermee stemt overeen het feit, dat de Grieken een deel van Klein-Azië’s N.-kust „Assyrië” noemen.) — Het schijnt dat de vorsten van Assur in ’t eerst afhankelijk waren van een groot-koning (van Babel?). Zij gebruiken echter iedere gelegenheid, om zich wat meer onafhankelijk te maken. Zoo onderneemt Iloe-soema (± 2225) een veldtocht tegen Soemoe-aboem van Babel. Maar onder Hammoerapi van Babel (2100) behooren de steden Assur en Ninive weer tot het Babylonische rijk. — Twee eeuwen later heeft A. zich opnieuw onafhankelijk gemaakt en breidt het zich wederom uit. Samsi-Adad (1880), vorst van Assur, profiteert nl. van de zwakheid van Babylonië (ten gevolge van den inval der Hittieten in de 20ste eeuw), om „het land tusschen Tigris en Eufraat” te veroveren. Doch ook nu blijft de reactie niet uit, en Samsi-Adad’s rijk valt spoedig uiteen. — Op dezen oudsten tijd, den tijd van het vorstendom Assur, volgt een periode,welke vooralsnog bijna geheel duister voor ons is, 31/2 eeuw lang.

Eerst bij den aanvang der 15de eeuw begint A. weer op den voorgrond te treden. Er zijn, in dezen tijd, vier groote mogendheden in het Oosten (zie ELAMARNA-TIJD): ten eerste de Mitanni-staat in Mesopotamië, vervolgens de Hittieten-staat in KleinAzië (zie BOGHAZ-KENI); dan Egypte; en eindelijk Babylonië. Nu meldt A. zich aan als nieuwe mogendheid. Het heeft zich echter niet inééns een plaats naast de andere groote staten veroverd. — De macht van Babylonië was, sinds het optreden der Kassietische dynastie (1760), weer verminderd. De grootkoningen van Babel sloegen met wantrouwen de ontwikkeling gade van hun vazalstaat A.,die weldra hun mededinger werd. De vorsten van Assur hebben nu den koningstitel aangenomen. Zij storen zich niet langer aan Babel’s aanspraak op opperheerschappij, doch voeren een zelfstandige politiek tegenover Egypte. De koning van Babel tracht dit tegen te gaan (zijn desbetreffende diplomatieke nota is bewaard gebleven, onder de El-Ainarna-brieven), maar zijn protest heeft hem niet mogen baten.

Een tijdelijke toenadering tusschen Babylonië en A. bracht weinig verandering. Ten slotte is Babel zelfs door een Assyrisch leger bezet. — Reeds vóór dezen oorlog in het Z., had A. zich aan de N.W.-zijde met wapengeweld uitgebreid, ten koste van ’t Mitannirijk (zie TOESJRATTA). Na velerlei wisselvalligheden slaagde Adad-nirâri I en vooral zijn zoon Salmanassar I (1300) er in, het grootste deel van Mesopotamië te veroveren. Ook de Arameesche stammen, die zich hier en ten W. van den Eufraat gevestigd hadden, werden onderworpen. (De twee andere groote staten, Egypte en het Hittieten-rijk, hadden genoeg met elkaar te doen: het was de tijd van de oorlogen van Sethos I en Ramses II). Door een en ander nam A. voortaan de positie van groote mogendheid in, welke te voren door het nu vernietigde Mitanni-rijk was bekleed. In verband hiermee verplaatste Salmanassar zijn residentie van de stad Assur naar het Noordelijker gelegen Kalach. Zijn zoon ToekoeltiNinib I (1275) veroverde Babel en heerschte als groot-koning. Maar de nauwe vereeniging van beide landen bracht voor A. ernstige gevaren mee: A. was een militaire staat; Babylonië daarentegen leefde van handel en industrie.

En geld en „verstand van zaken” winnen het op den duur van de krijgsmanskunst. Daarbij kwam,dat Babel (d. w. z. de priesterpartij; zie BABYLONIË) altóós bleef vasthouden aan zijn aanspraak op de waardigheid van „metropool, hoofdstad der wereld”; een buitenlandsche (Assyrische) groot-koning werd slechts noode erkend (in de praktijk, niet in theorie). En ten slotte, ook de adel (d. i. de militaire partij: de legeraanvoerders en de beambten) van Assur was ontevreden, wellicht over de verplaatsing der residentie èn over de nauwere verbinding met Babylonië. Het gevolg was een opstand in beide deelen des rijks, ToekoeltiNinib werd gedood, Assur werd weerresidentie. Maar tevens gingen ook alle veroveringen van A. të loor. Mesopotamië kwam weer onder invloed van Babylonië, de Arameesche stammen breidden zich steeds meer uit, over geheel Voor-Azië; Syrië werd ongestoord verdeeld tusschen Egypte en de Hittieten (verdrag van Ramses II, 1272).

Anderhalve eeuw was A. machteloos. — Onder Tiglat-Piléser I (± 1100) herrijst A.’s macht. Reeds hadden zijn voorgangers Mesopotamië heroverd, zelf bezet hij het gebied tusschen den Eufraat en het Taurusgebergte. Het Hittieten-rijk was intusschen, ± 1200, door een groote volksverhuizing (de zgn. „Zeevolken”; zie EGYPTE, onder Ramses III) bijna geheel te gronde gericht. Tiglat-Pilsérer overwint een der laatst overgebleven Hittieten-staatjes en baant zich zoodoende een uitweg naar de Middellandsche Zee, aanvankelijk naar de havens van Kilikië, later is hij tot in N.-Fenicië doorgedrongen en onderneemt een zeereis, van uit Arvad. Hier ontvangt hij ook allerlei geschenken van den koning van Egypte, die hem waarschijnlijk aldus erkent als leenheer van N.-Fenicië. — Ook in het Armenisch bergland, tot aan het Wan-meer toe, is hij als overwinnaar doorgedrongen. Voortaan is de bestrijding dezer „Naïrilanden” (zie OERARTOE) een belangrijke taak der Assyrische koningen, vooral nadat aldaar (in het midden der 9de eeuw) het rijk Oerartoe machtig wordt.

Tiglat-Piléser zette de kroon op zijn werk door Babel te veroveren. Nu heerschte hij van de Middel-, landsche Zee tot aan de Perzische Golf. Maar dadelijk na zijn dood stort dit groote Assyrische rijk geheel in elkaar, precies als bij Toekoelti-Ninib. De voornaamste oorzaak zal wel — evenals in het voorgaande geval en bij latere herhalingen — te zoeken zijn in de tegenstrijdigheid van de belangen der beide deelen van ’t rijk.

Ook nu hebben de Arameesche nomaden en halfnomaden geheel vrij spel. Mesopotamië en N.-Syrië — de vroegere Hittietische landen — krijgen een overwegend Arameesche bevolking. Door A.’s politieke onmacht van ongeveer 2 eeuwen (1100—900) kunnen de volken aan de kust der Middellandsche Zee zich vrij goed ontwikkelen. Verschillende Arameesche staten vormen zich, b.v.: Bit-Adini (2 Kon. 19, 12) in Mesopotamië; Patin (zie PADDAN-ARAM) in ’t gebied van het Amanusgebergte en van den Orontes; meer Zuidwaarts het rijk van Damaskus. In Palestina, dat nog het minst door de Arameeërs overstroomd was, ontstonden, langs de kust, de Filistijnsche vorstendommen; meer in ’t centrum van ’t land bevestigde zich het Israeliëtisch-Judeesche rijk van Saul en David. Door de Arameesche staten was A.’s uitweg naar de Middellandsche Zee afgesneden. En deze verbinding was van nog meer belang dan de uitweg naar de Perzische Golf (d. w. z. dan de heerschappij over Babylonië). Zoodra A. zich weer begint op te heffen (± 900),is de eerste taak: het onderwerpen van de Arameesche staatjes in Mesopotamië en N.-Syrië. — Assur-nasir-pal III (886—860) maakt het geheele gebied ten 0. van den Eufraat tot Assyrische provincie.

De „Hittietische” vorstendommen van N.-Syrië onderwerpen zich gereedelijk. Patin wordt tot een vazalstaat gemaakt, en bij de Z.grens ervan een Assyrische kolonie gesticht, om den weg naar de havensteden te verdedigen.De Fenicische steden betalen schatting aan A. — Zoo is naar de zee in ’t W. de verbinding tot stand gebracht. (De residentie wordt weer naar Kalach verplaatst). Het andere hoofddoel der Assyrische staatkunde, n.l. het beheerschen van Babylonië en dus van den uitweg naar de zee in het Z.O. is door Assur-nasir-pal niet verwerkelijkt. — Dit laatste is, door zijn zoon Salmanassar III(860— 825) bereikt. Maar in ’t W. ondervond hij geduchten tegenstand bij Damaskus en diens bondgenooten, die een voortdurend gevaar opleverden voor A.’s verbindingslijn met de zee. In den Moedigen slag bij Karkad bij den Orontes (854)weerde de Arameesche koning Adad-idri van Damaskus, ondersteund door de naburige vorsten, den aanval van het Assyrische leger af. Onder deze vorsten was ook Achab van Israël met een contingent van 10.000 man en 2000 strijdwagens. Ook in verscheidene andere veldtochten kon Salmanassar Damaskus niet ten onder brengen: het was tegen A. opgewassen. Nu tracht hij Damaskus te isoleeren langs den weg van diplomatieke intriges.

Hij slaagt volkomen: na enkele jaren zijn de vroegere bondgenooten van Damaskus Assyrische vazallen geworden (842); zoo ook Israël, waar Jehu de dynastie van Achab-ten val had gebracht. Damaskus, waar thans Hazaël regeert (vgl. 2 Kon. 8, 9 w.), is verzwakt, zoodat A. de zeekust beheerscht; maar veroverd en vernietigd is het niet. Ook aan de N.grens van ’t rijk kan Salmanassar slechts een voorbijgaand succes behalen; hij kan niet verhinderen dat, in het tegenwoordig Armenië, het koninkrijk Oerartoe opkomt, welks koning Sardoeri niet alleen kloeken tegenstand biedt, maar ook weldra tot een krachtigen aanval op A. overgaat. Toch heerscht A., al wordt zijn macht op verschillende punten bedreigd, van de Middellandsche Zee tot de Perzische Golf. Maar de verbinding met Babylonië is ook voor Salmanassar gevaarlijk geworden: tegen ’t einde van zijn regeering brak een langdurige opstand uit. — Ten gevolge van die binnenlandsche onlusten, mede veroorzaakt door ontevredenheid van de voormalige residentie Assur, gaat de macht van A. wederom zeer snel achteruit. — Samsi-Adad IV (825—813), de gemaal van Sammoer Smat (zie SEMIRAMIS) moest, om zoo te zeggen, van voren aan beginnen en Oerartoe’s aanvallen afslaan, eer hij er aan kon denken, Babylonië aan de macht der opdringende Chaldeën te ontrukken. — Pas Adad-nirâri IV (812— 783) kon zich weder met Syrië bezig houden, dat intusschen, door toedoen van Oerartoe, was afgevallen. Hij onderwierp Syrië, Mari (zie BENHADAD) van Damaskus moest zich buigen; ook de overige staatjes gaven zich gewonnen. — In de tegenstelling „de Assyrische magnaten tegenover de Babylonische hiërarchie” koos Adadnirâri partij voor de laatsten.

Dat deden ook de drie eerstvolgende koningen, Salmanassar IV (783 — 773), Assur-dân (773—766) en Assur-nirâri (766—745) met dit gevolg, dat de invloed van de priester-colleges, de grondbezitters en de groothandelaars toenam. De boerenstand, die de kern uitmaakte van het stoere volksleger, werd steeds zwaarder gedrukt; daardoor ging het weerstandsvermogen van A. sterk achteruit. Door de binnenlandsche woelingen verzwakte ook de invloed naar buiten. Syrië ging verloren, Babylonië viel af, Oerartoe’s houding werd dreigender. De toestand was zeer hachelijk.

Tiglat-Piléser IV (745—727) profiteerde van de algemeene verwarring om, met steun van de militaire partij (leger en beambten), zich meester te maken van den troon. Hij was een redder voor A., hij bracht het land er weldra bovenop; met hem begint een nieuwe tijd, het zgn. Nieuw-Assyrische Rijk, de laatste en grootste periode van A.’s macht. — Handel en nijverheid stonden geheel onder Babylonischen invloed; de tempels waren tevens de bankinstellingen, de „beurzen”, waar de groothandel zich concentreerde; bovendien was het grootste gedeelte van den grond tempeldomein. Feitelijk werd dus de geldmarkt door de priesters beheerscht; zij waren de eigenlijke grootgrondbezitters. Tiglat-Piléser wilde de reusachtige inkomsten der tempels beperken en, ten koste van het grootkapitaal, den boerenstand verheffen; zoodoende wilde hij degelijke volkslegers verkrijgen, waaraan een militaire staat als A. dringend behoefte had. Aanvankelijk slaagde hij. Snel heroverde hij het voormalig rijksgebied. Syrië werd bezet; Oerartoe dreef bij N.waarts terug en fnuikte diens macht; Israël (de Syrisch-Efraïmietische oorlog, 734), moest Galilea afstaan; Achaz van Juda erkende vrijwillig A.’s heerschappij; tot in N.Arabië drong Tiglat-Piléser door; Damaskus werd ingenomen (732) en dit rijk tot een Assyrische provincie gemaakt.

Het was Tiglat-Piléser gelukt, alle vijanden te bedwingen; hij is de eigenlijke stichter van het groote Assyrische wereldrijk. Hij trachtte dit snel veroverde en uit zeer heterogene elementen bestaande rijk te bevestigen. Hiertoe verplaatste hij, op groote schaal, heele groepen inwoners uit de overwonnen landen naar andere gedeelten van zijn rijk, en bevolkte dan het opengevallen gebied met de achtergebleven arme landbewoners en met Assyrische kolonisten; zoodoende trachtte hij een meer homogene bevolking te verkrijgen. Deze deportatie-politiek werd ook door zijn opvolgers toegepast. Tegen ’t eind van zijn regeering verdreef hij uit Babylonië een Chaldeesch vorst, die daar met hulp van Elam regeerde, en liet zichzelf tot koning van Babel uitroepen; als zoodanig nam hij den naam Poeloe (2 Kon. 15,19: Phul) aan. — Onder de regeering van zijn zoon Salmanassar V (727—722), die Tiglat-Piléser’s politiek voortzette, werd’t verzet van de Babylonische partij steeds krachtiger. De buitenlandsche vijanden begonnen wederom de grenzen van het reusachtige rijk te bestoken: de Chaldeeën in’t Z. en Oerartoe in ’t N., terwijl Egypte zich in Z.Palestina liet gelden, omdat ’t niet kon toelaten, dat Palestina tot de Assyrische invloedsfeer zou behooren. In direct verband hiermee staat Salmanassar’s meest bekende wapenfeit: het beleg van Samaria (724—722); zie hierover HOSEA, koning van Israël. — Door een revolutie, ’t werk van de hiërarchie uit Babel, kwam zijn opvolger, Sargon, veelal S. II genoemd, op den troon (722—705); met hem begint de laatste Assyrische dynastie („Sargonieden”). Onder hem treedt de reactie in tegen de maatschappelijke en politieke hervormingen van zijn beide voorgangers.

Hij herstelt de ingekorte rechten der tempels en de privilegia der oude rijkssteden Babel, llarran, enz.; daardoor legt hij nieuwe lasten op de landbevolking, de boerenstand gaat achteruit, ’t materiaal voor een deugdelijk volksleger begint te ontbreken; derhalve moet hij vreemde huurtroepen in zijn dienst nemen. Die uitputting van de volkskrachten en de aanschaffing van een huurlingenleger hebben meegewerkt aan den plotselingen ondergang van A., een eeuw later. Onder Sargon echter bleef A.’s macht nog voortbestaan, ja, bereikte haar hoogtepunt. In 722 viel Samaria; tot in Filistea toe herstelde hij A.’s invloed, Gaza en Asdod (vgl. Jes. 20, l),die met Egypte hadden geheuld,werden ingenomen; de aanval van Midas van Phlrygië op Küikië werd afgeweerd, Oerartoe’s kracht gebroken, Elam achter zijn grenzen teruggeworpen; de Chaldeesche sjeich Merodachbaladan, die zich met steun van Elam had gehandhaafd, werd na hardnekkigen tegenstand op de vlucht gejaagd; Sargon nam Babel toen onder zijn eigen bestuur (709). De verandering in de binnenlandsche politiek kwam o.a. tot uiting in de stichting van een nieuwe residentie, het prachtige DoerSarroekin, „Sargonsburg” (nu Khorsabad), ten N. van Ninive, in 706 plechtig ingewijd. Sargon kwam door moord om ’t leven. — Bij elke verandering van koning is thans te constateeren een wisseling van den invloed van de nationale Assyrische partij (adel en leger) eenerzijds, en van de priesterlijke partij van Babylonië anderzijds. Sanherib (705—681), zoon van Sargon, werd gesteund door de militaire partij; zijn regeering staat grootendeels in het teeken van zijn strijd tegen Babel, en was niet gelukkig, vooral ten gevolge van de aanhoudende woelingen in Babylonië.

Misschien hangt hiermee samen de verplaatsing van de residentie; Ninive werd uitgebreid en verfraaid (zie KOEJOENDJIK) en moest, in plaats van Babel, de metropool voor handel en kultuur, de hoofdplaats van Voor-Azië worden. Maar de eeuwenoude traditie bleek krachtig; de Babylonische hiërarchie liet zich niet zoo maar op zij schuiven en gaf Sanherib de handen vol werk. Daarbij kwam de Chaldeesch-Elamietische coalitie onder Merodachbaladan, die telkens weer in Babylonië indrong en bij de oproerige Assyrische vazallen in ’t W. aansluiting zocht (vgl. 2 Kon. 20,12 vv.). Mede in verband met Eyptische intriges ontstond hier, in Syrië en Palestina, een uitgebreide coalitie, misschien onder leiding van Hizkia. Dientengevolge ondernam Sanherib zijn beroemden tocht naar ’t W. (701); wel bracht hij den Egyptenaren een zware nederlaag toe en tuchtigde hij Juda zeer, maar noch Tyrus, noch Jeruzalem kon hij innemen: hij moest snel naar Babylonië terug om daar de orde te herstellen. Niettegenstaande de zeer moeilijke omstandigheden slaagde hij er in, zijn wankelend rijk overeind te houden. Een aan de N.-grens dreigenden inval van Indogermaansche stammen (Kimmeriërs en wellicht Skythen) wist hij af te wenden. Maar, ofschoon hij, in 689, Babel bijna geheel verwoest had, bleef de priesterpartij toch machtig genoeg om hem te dwingen, zijn Babylonisch-gezinden zoon Assarhaddon tot opvolger te benoemen. In 681 werd Sanherib door een zijner zonen vermoord in den tempel van Nisroch (= Mardoek?). — De eerste regeeringsdaad van Assarhaddon (681—669) was ’t herbouwen van Babel.

Armenië en Klein-Azië, die sinds den Skythen(?)-inval toch voorgoed voor A. verloren waren, werden door hem prijs gegeven. Daarentegen nam hij ’t plan van zijn vader, om Egypte te onderwerpen, met kracht ter hand. Dit land werd geregeerd, door een Ethiopische (Nubische) dynastie.Met succes streed hij tegen Taharka. Tegelijkertijd ondernam hij expedities tegen Noord-Arabische handelsstaatjes, wellicht om den nieuwen handelsweg van Indië naar de Middellandsche Zee te beheerschen; want de verbinding tusschen Oost en West zou om Arabië heen verlegd worden, daar Babylonië door de voortdurende woelingen een onzeker bezit bleef. Aan de N. en O. grenzen waren de Kimmeriërs (en Skythen?) een blijvend gevaar; A. kon niet verhinderen, dat in Medië een Indogermaansche staat ontstond, die later zou medewerken tot den ondergang van A. Het begunstigen van Babel had de nationalistische adelpartij verbitterd: Samas-soem-oekin, die aanvankelijk tot kroonprins was benoemd, moest wijken voor zijn broeder Assur-bani-pal, die nu mederegent en opvolger werd, terwijl Samas-soem-oekin slechts in Babel zou opvolgen, onder de opperheerschappij van zijn broeder. Niet lang daarna stierf Assarhaddon. Assur-bani-pal (669 — 626) moest eerst de door zijn vader ondernomen expeditie tegen Taharka’s opvolgen, Tanoet-Amon, voltooien: Psammetichus werd als Assyrisch vazal op den troon van Egypte geplaatst. Al spoedig moest Assur-bani-pal strijden tegen Elam en Babylonië; hier begon Samas-soemoekin een opstand, hij verbond zich met de Chaldeën en trachtte in ’t heele Assyrische rijk medestrijders tegen zijn broeder te werven.

Assur-bani-pal bleef overwinnaar en liet zich tot koning van Babel kronen (648). Toch was de strijd pas voorbij, toen Elam, na wanhopigen tegenstand, ten onder gebracht en vernietigd was (640); voordeel hiervan hadden echter hoofdzakelijk de Mediërs, die nu naburen van A, werden. Ondertusschen had Psammetichus gebruik gemaakt van de gelegenheid en voor goed ’t Assyrische juk afgeworpen (± 645). De macht van A. was door dit alles ten slotte gebroken. Reeds dadelijk na Assur-bani-pals dood begon, onder zijn zonen Assur-etil-ilSni en Sin-sar-iskoen (den Sarakos der Grieksche traditie), ’t verzwakte rijk snel af te brokkelen. Tusschen deze beide laatste Assyrische koningen heeft ook nog een usurpator op den troon gezeten.

Behalve deze binnenlandsche verwikkelingen kwam, van buiten af, het gevaar van twee kanten. De Chaldeeën waren door Assur-bani-pal teruggeslagen, maar zij kwamen nu weer opzetten: hun vorst Nabopolassar maakte zich meester van Babel (625) en won steeds meer terrein. Toen deze vijand in het Z. zich verbond met de Mediërs onder Kyaxares was het lot van het wankelend wereldrijk bezegeld: het stortte in elkaar, zijn val was groot. Ninive werd in 696 veroverd, Assyrië werd verdeeld: de Mediërs kregen het rijk ten O. van den Tigris, de Cbaldeën kregen Mesopotamië en het Westland (dus ook Palestina). Het was een geweldige katastrofe, schier zonder weerga in de wereldgeschiedenis. De kracht van Assyrië was geheel uitgeput; een poging tot herstel was niet meer mogelijk.

Litteratuur: F. Hommel, Gescïiichte Babyloniens und Assyriens (1885 —9); C. P. Tiele: zie ASSYRIOLOGIE; E. Meyer, Geschichte des Altertums (1910); Maspero, Histoire ancienne des peuples de l’Orient classique (1895 —9); H. Winckler, Die Keilinschrifte und das Alte Testament (1903 ; 3de uitgave van Schrader’s boek); R. W. Rogers, A. History of Babylonia and Assyria(1901); H. Winckler—0. Weber in Helmolts Weltgeschichte, Band II (1912); A. Jeremias, Das Alte Testament im Lichte des alten Orients (1906; nieuwe uitgave in bewerking); L. W. King & H. R. Hall, Egypt and Western Asia (1907); voor L.W. King’s History, zie litteratuur bij BABYLONIË.