Aumale - 1) Claude I, graaf van, overl. 1550, een zoon van René II, hertog van Lotharingen, die in 1471 door zijn huwelijk met de erfdochter van Aumale dit graafschap had verworven, maakte de oorlogen van Koning Frans I van Frankrijk mee, streed o. a. bij Marignano en Hesdin en veroverde in 1542 het hertogdom Luxemburg. Koning Frans verhief hem tot hertog van Guise. — Zijn zoon Claude II, hertog van A., 1523-73, onderscheidde zich in de oorlogen van Koning Hendrik II tegen Keizer Karel V; bij de belegering van Metz, 1552, werd hij gewond en krijgsgevangen gemaakt. In 1558 nam hij deel aan de inneming van Calais. Hij was een vijand van den admiraal De Coligny en van de Hugenooten en wordt genoemd als een der bewerkers van de Parijsche bloedbruiloft.
Hij vond zijn dood bij de belegering van La Rochelle. Hendrik II verhief voor hem het graafschap Aumale tot een hertogdom. — De zoon van Claude II, Charles d’A. (1556-1631), was een der leden van de Katholieke Ligue en streed o.a. bij Ivry tegen Hendrik IV. Toen A., nadat deze algemeen als Koning was erkend, eenige plaatsen in Picardië aan de Spanjaarden had overgeleverd, werd hij door het parlement ter dood veroordeeld en in effigie terechtgesteld. Hij vluchtte naar het buitenland en stierf in ballingschap te Brussel.
2) Henri Eugène Philippe Louis van Orléans, hertog van, vierde zoon van Koning Louis-Philippe van Frankrijk en Marie-Amélie; geb. te Parijs 16 Jan. 1822, overl. te Zucco (Sicilië) 7 Mei 1897. Hij onderscheidde zich sedert 1840 bij de verovering van Algiers door de Franschen, werd in 1847 gouverneur-generaal der Fransche bezittingen in Afrika en nam, toen de Februari-revolutie in het moederland uitbrak (1848), de wijk naar Engeland, waar hij zich met geschied- en letterkundige studiën bezig hield. In Febr. 1871 werd hij door het dept. Oise tot afgevaardigde in de Nationale Vergadering te Versailles gekozen, doch kon geen zitting nemen, alvorens het vonnis zijner verbanning was opgeheven, hetgeen in Juni geschiedde; in Maart 1872 kreeg hij weder een aanstelling bij het Fransche leger. Hij presideerde den krijgsraad, die Bazaine veroordeelde (1873).
In 1880 werd hij op non-activiteit gesteld. In 1883 werd hij van zijn militaire functies door het zgn. prinsendecreet van 25 Febr. van dat jaar ontheven, door de wet van 23 Juni 1886 van de legerlijst afgevoerd en uit Frankrijk verbannen; in 1889 werd hem de terugkeer in het vaderland weder toegestaan. Hij vermaakte aan het Institut de France zijn kasteel Chantilly met de zich daarin bevindende kunstschatten. Uit A.’s huwelijk met Caroline van Bourbon, een prinses uit het Napelsche huis werden twee zonen geboren: de prins van Condé (1845-1866) en de hertog van Guise (1854-1872). A. schreef in de Revue des Deux Mondes twee artikelen Les Zouaves en Les Chasseurs à pied; verder Lettre sur l’histoire de France (1861), Les Institutions militaires de la France (Brussel 1867) en Histoire des Princes de Condé (2 dln. 1869).
3) stad in Algerië, hoofdpl. van een milit. district van de prov. Algiers, 130 K.M. van de stad Algiers; 6100 inw.; oudtijds heette het Auzia, en was toen een belangrijk station op den Romeinschen weg naar Mauretanië.