Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

objectief (objektief), (lenzenstelsel)

betekenis & definitie

o. (—tieven), (optica) lens of lenzenstelsel waarmee van een voorwerp een beeld wordt gevormd in optische instrumenten als een kijker, microscoop, fototoestel e.d.

(e) Het objectief is de aan de kant van het voorwerp gelegen lens van een optisch instrument. Om een goede correctie van de →afbeeldingsfouten te bereiken is het objectief vrijwel altijd uitgevoerd als een lenzenstelsel. Bij het opvoeren van het aantal lenscomponenten krijgt men te maken met hinderlijke reflecties aan vrije lensoppervlakken (elk oppervlak reflecteert ca. 4 %); deze reflecties veroorzaken naast lichtverlies namelijk strooilicht dat het contrast vermindert. De toepassing van →anti-reflectielagen (zgn. coating) op de vrije lensoppervlakken heeft dit probleem sterk verminderd.

De bouw van een objectief hangt sterk af van het type instrument waarvoor het bestemd is; →kijker, →microscoop, →telescoop.

Bij fotografische objectieven speelt naast de afbeeldingsscherpte ook de lichtsterkte een belangrijke rol. Een lichtsterk objectief maakt het mogelijk nog foto’s te maken bij betrekkelijk weinig licht (zgn. available light). Voor standaardobjectieven voor kleinbeeldcamara’s is een lichtsterkte van f/1,8—f/2,8 normaal, terwijl f/1,2 mogelijk is. Fotografische objectieven met even grote beeldcirkel (dus bestemd voor hetzelfde type camera) worden naar de grootte van de beeldhoek (die afhangt van de brandpuntsafstand) onderverdeeld in: fish-eye-objectieven (beeldhoek tot ruim 180°), supergroothoek(beeldhoek →90°), groothoek(beeldhoek 65°—90°), standaard(beeldhoek 40°—65°) en tele-objectieven (beeldhoek <40°). Daarnaast bestaan objectieven met veranderlijke brandpuntsafstand, de zgn. zoomobjectieven, waarbij de scherpstelling over de hele range van beeldhoeken (brandpuntsafstanden) gehandhaafd blijft.

LITT. H.Naumann, Optik für Konstrukteure (1970), R.Smit, Het objectievenboek (1973).

< >