Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kijker

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iemand die kijkt of bekijkt, aanschouwer: veel kijkers en geen kopers; toeschouwer, televisiekijker: er zijn nu vrijwel evenveel kijkers als luisteraars;
2. (mv.), de ogen met betrekking tot de expressie, vaak van kinderen gezegd: zij zag mij met haar blauwe kijkers aan; heldere, brutale, geestige kijkers; in jagerstaal ogen van een haas;
3. verkorting van verrekijker, hetzij telescoop of toneelkijker (e);
4. in zegsw. waarbij oorspronkelijk aan de betekenis 2., later ook aan 3. gedacht wordt, veelal in de vorm kijkerd: hij heeft hem in de – (de kijkers), ziet hem wel, ook fig.: bespeurt reeds waar hij heen wil; dat loopt in de kijkerd, dat loopt in de gaten, zal de aandacht trekken; hij loopt in de kijkerd, begint doorzien te worden, in verdenking te komen, men begint argwaan omtrent hem te krijgen.

(e) Een kijker is een optisch instrument dat dient voor een betere beschouwing van ver verwijderde objecten. Dit kan dan onder een grotere gezichtshoek worden waargenomen dan die, waaronder het voorwerp met het blote oog wordt gezien. De verhouding van deze hoeken is de vergroting van de kijker. In zijn eenvoudigste vorm bestaat de kijker uit slechts twee lenzen, die objectief en oculair worden genoemd (afb.1). Van een veraf gelegen voorwerp wordt een reëel beeld BB1 gevormd in het brandvlak van het objectief, welk beeld door het oculair, dat dan als loep dienst doet, wordt waargenomen. Daartoe moet het door het objectief ontworpen beeld in of nabij het brandpunt van het oculair liggen.

Aangezien dit beeld omgekeerd is, zal het met behulp van het oculair verkregen virtuele beeld eveneens omgekeerd zijn. Als het door het objectief gevormde beeld in het brandpunt van het oculair valt, zijn de uittredende stralen evenwijdig. De vergroting is dan gelijk aan de verhouding van de brandpuntsafstanden van objectief en oculair. Dit is de constructie van de astronomische kijker of →telescoop. Bij de Hollandse kijker worden de lichtstralen achter het objectief opgevangen door een negatieve lens vóór het beeld, het beeld is rechtopstaand, de kijker is korter (afb.2). Prismakijkers zijn dubbel uitgevoerd.

Hierbij wordt van prisma’s gebruik gemaakt om het beeld om te keren, zodat hiervoor geen lenzensysteem nodig is, en om de kijker te verkorten. Door de afstand van de objectieven te vergroten wordt het stereoscopisch effect verhoogd. Naast de lenzenkijker (refractor) is de spiegelkijker belangrijk geworden.

Wegens de verschillende →afbeeldingsfouten is, ook bij gebruik van uit meer dan één enkelvoudige lens bestaande objectieven en oculairen, het beeld min of meer onvolkomen. Dientengevolge moeten de objectieven aplanatisch zijn. Door de kleine gezichtshoek hebben verschillende afbeeldingsfouten, o.a. astigmatisme, slechts een geringe invloed. Verder speelt de chromatische aberratie een zeer belangrijke rol, zowel wat betreft de beeldscherpte, alsmede met het oog op het chromatisch verschil in vergroting. Door de vaak zeer grote brandpuntsafstand kunnen aanzienlijke verschillen voor de verschillende kleuren ontstaan, welke fouten door doelmatige constructie van de objectieven zoveel mogelijk moeten worden opgeheven. De gekleurde randen, die vaak bij een beeld in een kijker worden waargenomen, zijn een gevolg van de chromatische aberratie.

Achter het oculair vormt zich een reëel beeld van de rand van het objectief, welk beeld de oogring wordt genoemd. Bij de waarneming moet de pupil van het oog zich in de oogring bevinden om in alle delen van het beeld dezelfde lichtsterkte te verkrijgen. Is de pupil van het oog kleiner of gelijk aan de oogring, dan is de lichtsterkte van het beeld (afgezien van de lichtverliezen door terugkaatsing aan de vlakken der lenzen en door absorptie) gelijk aan die van het voorwerp; is de pupil groter, dan verhouden de lichtsterkten van beeld en voorwerp zich als de oppervlakten van oogring en pupil. Dit geldt alleen, wanneer de lichtbron (het voorwerp) een zekere uitgestrektheid heeft. Is de lichtbron daarentegen puntvormig, wat b.v. met de waarneming van sterren het geval is, dan is de lichtsterkte van het beeld zoveel maal zo groot als die bij waarneming met het blote oog, als de verhouding van de oppervlakte van het objectief van de kijker tot die van de pupil van het oog bedraagt.