o. (-en),
1. een min of meer samengesteld of fijn gereedschap voor een handwerk of bedrijf;
2. meestal vrij samengesteld toestel ten dienste van de techniek of voor wetenschappelijk onderzoek: elektrische, optische, chirurgische instrumenten; (volkstaal) het kind is met de instrumenten gehaald, met de verlostang;
3. muziekinstrument;
4. (van personen) iemand die door een hogere macht gebruikt wordt tot verwezenlijking van een of ander doel: instrumenten in de hand des Heren.