bn., 1. liggend of een plaats innemend: Rotterdam is — aan de Maas; het huis was — op een van de meest gezochte gedeelten van de Keizersgracht; staande en —, van huizen of panden gezegd, in notariële stukken of aankondigingen van verkoop;
2. in iets — zijn, erin besloten of te vinden zijn, erin bestaan: het hoofddoel van ons leven is zeker niet in het verbeuzelen van onze tijd;
3. in verb. met aan: daaraan, aan hem is veel (niet veel, weinig) -, dat, hij betekent veel (niet veel), dat, zijn invloed is van veel (weinig) belang; wat is daaraan?wat komt dat erop aan?; er is (voor) mij veel aan -, het is voor mij van groot belang; zich aan iemand of iets laten zijn (of liggen), er belang in stellen of zich erom bekommeren, ofwel zich ermee bemoeien, om er zorg voor te dragen, (bij uitbreiding) zich (het lot van een persoon) aantrekken, (een zaak) ter harte nemen;
4. het is met iemand of iets (zus of zo) -, het is er zo mee gesteld;
5. (-er, -st, of meer meest -), gunstig of geschikt voor datgene, waarvan sprake is: te gelegener ure en plaatse; te (of ter) gelegener ure, te (of ter) gelegener tijd (of tijde), op een geschikt tijdstip; dat komt mij niet —, schikt mij niet; dat kwam zeer -, op het juiste ogenblik, zeer van pas; kom ik (u) —2, stoort mijn bezoek (mijn komst) u niet?