m. (-s), hij die kent; in het bijzonder:
1. hij die weet wat en hoe iets werkelijk is, die het doorgrondt: God is een — van de harten, een — van het verborgene;
2. iemand die kennis van, bekendheid met iets bezit: een groot — van het Spaans; een van het Oosten;
3. iemand die van een zaak, m. n. van kunst, verstand heeft, die er bevoegd over oordelen kan: een — van wijn, van muziek; (vaak abs.) hij is een —, m.n. van de zaak of op het gebied waarvan sprake is; fijnproever.