Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

haring

betekenis & definitie

m. (-en),

1. Clupeaharengus, bekende platte, zilvergrijze, veel gegeten zeevis uit de familie van de haringen (orde haringvormigen): een school haringen (e); (als stofn.) een vaatje (6, 12, 18 of 24 stuks); zegsw.: het tonnetje riekt altijd naar de —, men verraadt altijd van welke afkomst men is, of welke opvoeding men gehad heeft; ten varen, op de haringvangst gaan; (fig.) goed bij iets varen, wel slagen: hij is daar lelijk ten gevaren, lelijk te pas gekomen; naar schieten, de haringvleet te water laten gaan; nieuwe —, die pas is aangevoerd, haring van de nieuwe vangst; (zegsw.) in het land, dokters aan kant; groene —, de laatstgevangen, slechts zeer licht gezouten haring die onmiddellijk verkocht wordt; volle —, met hom of kuit, tegenover ijle of lege —; kaken, op een bepaalde wijze reinigen en inzouten; — drogen, tot bokking maken; droge —, bokking; zegsw.: als -(en) opeengepakt zijn, als — in een ton zitten, zeer dicht opeen zitten; zijn — braadt er niet, hij is er niet gezien, hij heeft van die kant niets te verwachten; (ook) het gaat hem niet voor de wind; ik zal er of kuit van hebben, ik moet weten hoe de vork in de steel zit; hij is zo droog als een -, hij zegt nooit veel; gegeten hebben, grote dorst hebben;
2. ingekeept paaltje (aan een haringkop herinnerend) om de scheerlijnen van een tent over te spannen;
3. scherts, (bij sportvissers) jonge snoek.

(e) Het lichaam van de haring is langgerekt ovaal, zijdelings afgeplat, met een zwakke kiel langs de buik, bestaande uit nauwelijks getande schubben; de onderkaak steekt naar voren. De rug is donkergroen tot staalblauw, de zijden zilverwit met soms parelmoerglans. Lengte tot 40 cm. De haring komt in grote rondtrekkende scholen pelagisch in de Atlantische Oceaan voor, van de Golf van Biskaje tot Nova Zembla in het oosten, en van Oost-Groenland tot Noord-Carolina in het westen.

Vele rassen of populaties worden onderscheiden, terwijl aparte ondersoorten voorkomen in de Witte Zee, Oostzee en Barentsz Zee. De rassen onderscheiden zich door (kleine) vormverschillen en verschillen in paaitijd en paaiplaats (voorjaars-en najaarsharingen). De grote scholen trekken in voorof najaar naar de vaste paaiplaatsen, waar de eieren, zwaarder dan water, in grote aantallen op de zeebodem (stenen, zand, wieren enz.) afgezet worden. Vooral de verschillende diepte (15—240 m) en temperatuur beïnvloeden de ontwikkeling van de rassen, die veelal naar de paaiplaatsen genoemd worden (doggersbankharing, kanaalharing, moermanskharing, noordof noorse haring, skagerrakharing enz.). Afhankelijk van de temperatuur, na gemiddeld twee weken, komen de eieren uit. De jongen stijgen naar de oppervlakte, waar zij zich voeden met plankton.

De jonge haring wordt zeebliek genoemd. Na drie jaar is hij volwassen en treedt naast de eerder begonnen voedseltrek weldra de paaitrek op. De paaitijd valt voor de pelagische haring gewoonlijk in voorjaar en soms, voor die uit de ondiepere randzeeën (Noordzee), vooral in najaar of winter, en voor de kustharing (o.a. vroegere zuiderzeeharing) in het voorjaar.

Verwanten in de noordoostelijke Atlantische Oceaan en de Noordzee zijn de minder zijdelings afgeplatte en niet van een kiel langs de buik voorziene pelser of →sardien, en de van een scherpe getande buikkiel voorziene →sprot, zomede de →elft en de →fint. Elders komen talloze soorten, behorende tot ca. 50 geslachten, in alle tropische en gematigde zeeën voor, enkele in brakof zelfs zoet water. Sedert het begin van de jaren zestig is het karakter van de Nederlandse haringvisserij geheel veranderd. De aloude →vleetvisserij is verdwenen en heeft plaats moeten maken voor de trawlvisserij, waarbij de haring zowel met bodemtrawls als met pelagische →trawls wordt gevangen. Onder invloed van de zeer hoge visserij intensiteit is de haringstand in de Noordzee drastisch afgenomen. Hierdoor is de vangst aan haring op de traditionele visgronden in de Noordzee zoals op de Fladengronden, de Doggersbank en de Engelse Wal vrijwel geheel verdwenen en worden de grootste visvangsten gemaakt langs de Engelse noordoostkust (mei—aug.), bij de Hebriden (juni-sept.), rond Ierland (juni-nov.) en in Het Kanaal (dec.).

Bij de opening van het seizoen wordt de haring voornamelijk tot de →maatjesharing verwerkt. Later in het seizoen worden volle haringen gevangen, waarvan men →steurharing maakt. Na het paaiseizoen in de herfst vangt men voornamelijk ijle haringen.

Naast Nederland vangen Frankrijk, Schotland, de USSR, Ijsland en Ierland uitsluitend haring voor menselijke consumptie. Andere landen, waaronder Denemarken en Noorwegen vangen zeer veel jonge haring die tot →vismeel en olie wordt verwerkt. Bij het van kracht worden van de →quotering van de haringvangsten in de Westeuropese wateren, met het doel de haringstand voor een verdere achteruitgang te behoeden en zich te herstellen is echter ook de visserij op jonge haring aan banden gelegd. Haring wordt op tal van wijzen geschikt gemaakt voor de consumptie. Bij de maatjesharing geschiedt dit door →kaken en zouten. Deze haring is niet houdbaar en moet in koelhuizen bewaard worden (nieuwe haring, koelhuismaatjes).

Haring die kort voor de thuisreis van het schip gevangen en dan licht gezouten wordt, noemt men groene haring. Begin augustus eindigt de vangst van maatjesharing. Volle haring wordt gekaakt, gesteurd (de haring wordt dan door zwaar zouten zonder gekaakt te zijn houdbaar gemaakt) of vers aangevoerd. De volle haring wordt vaak gestoomd en wordt dan harde bokking, strobokking of harderwijker genoemd. Hij kan ook zeer licht gerookt worden en wordt dan bakbokking genoemd of hij komt in onbewerkte toestand als panharing bij de consument. Steurharing wordt gerookt en is dan spekbokking of Engelse bokking.

IJle haring wordt gewoonlijk gemarineerd. HERALDIEK. De haring komt in familieen gemeentewapens van Nederland vrij veel voor. Uit de bek hangt een druppel, vinnen en staart kunnen zich in afwijkende kleur onderscheiden van de rest, boven de kop zweeft veelal een fantasiekroon.