Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

familie

betekenis & definitie

[Lat. familia], v. (-s),

1. gezin dat bestaat uit bij elkaar wonende leden, huisgezin van een bepaald persoon: er wonen twee families in dat huis; de H. Familie, het kind Jezus met Maria en Jozef; huisgenoten: hoe maakt de — het?; 2. het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam, geslacht: adellijke -; als collectief voor de personen die de familie uitmaken: — en kennissen; het is nog in de —, wij zijn nog aan elkaar verwant; van Adamswege, van het honderdste knoopsgat, bloedverwantschap die men niet of bijna niet kan uittellen; van je moet je het maar hebben, vol bitterheid gezegd als familieleden elkaar benadelen en belasteren; het zit in de —, is een zwak of kwaal waarmee vele leden van het geslacht behept zijn; (gew.) van de zijn, bij het (eigen) groepje, kliekje horen;
3. sociale eenheid die gebaseerd is op huwelijksen familiebetrekkingen (e);
4. onderdeel van een orde, bestaande uit één of meer geslachten (e);
5. (plantenveredeling) het nakomelingschap van één kruisbevruchtende plant na bestuiving met vreemd stuifmeel;
6. (dierenhouderij) term voor een groep dieren die van één bekend vrouwelijk dier afstammen dat vele van haar goede eigenschappen aan haar nakomelingen meegegeven heeft.

(E) BIOLOGIE. Een familie is een taxon (groep(ering)), in rang liggend tussen genus (geslacht) en orde. Een familie omvat meestal meer dan één genus, een orde omvat meestal meer dan één familie. De wetenschappelijke naam voor een plantenfamilie eindigt op -aceae (b.v. Papaveraceae), maar enige uitzonderingen daarop zijn toegelaten, b.v. Gramineae (naast Poaceae).

Soms eindigt een familienaam op -idae. Sommige families worden onderverdeeld in subfamilies, waarvan de namen eindigen op -oideae en -inae. In de dierkunde kent men ook superfamilies, met uitgang -oidea. SOCIOLOGIE. Hier verstaat men onder de term familie een bepaalde structuur van verwantschap, nl. die waarbij een bijzondere combinatie van rechten (op goederen, privileges, naam e.d.) en plichten (tot levensonderhoud, opvoeding, ondersteuning e.d.) in het geding zijn, afgebakend tegen die van de rest van de samenleving. In en door dit systeem werd op deze wijze de continuïteit gewaarborgd van zowel bezit als gebruik van de produktiemiddelen. Als zodanig beheerste de familievorm tot aan het ontstaan van de industriële samenleving vrijwel het gehele produktieproces en daarbovenuit ook het politieke en soms zelfs het godsdienstige leven. Daarna schrompelde haar sociale betekenis zeer sterk in: het produktieproces voltrekt zich in de opzettelijk daartoe ingerichte bedrijfsvorm, de zorg voor en opvoeding van het nageslacht concentreert zich op het beperktere verwantschapsverband, waarvoor, anders dan in verwante talen, alleen het Nederlands een afzonderlijke naam kent, nl. gezin.

LITT. C.Lévi-Strauss, Les structures élément, de la parenté (2e dr. 1967); M.J.van Doorn-Jansen, Gezin en familie (1972); J.Goody, The character of kinship (1975).