Wat is de betekenis van panharing?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

panharing

(1900) (Vlaanderen + Tilburg, spot.) lang, mager persoon. Vgl. nog: aangeklede bezemsteel; asperge; benen beiaard; benenpakhuis; bezemsteel; boksharing; breinaald; buizenkruiper; darm; dood van Maju; dood van Pierlala; dood van Piero; draadnagel*; geep; gotenkuiser; grasnek; grasspriet; gratenbaal; gratenkut; Jan zonder vlees; kakebeenhuishouden; k...

2024-04-26
Culinair van a tot z

Peter Joh. M. Zuidweg (2016)

panharing

Verse, ongezouten en niet gekaakte haring en verkrijgbaar in de zomer en het najaar. Wordt veelal gebakken gegeten en wordt dan ook wel eens aangeduid met ‘bakharing’.

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

panharing

(de, -en) <fig.> magere man, panlat.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

panharing

Mager persoon, panlat.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Panharing

s., panhearring.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Panharing

m. (-en), env. g. mv. (als stofn.), 1. verse, groene haring geschikt om in de pan gebakken te worden. 2. naam voor het alvertje. 3. (Zuidn.) (fig.) mager manspersoon.

2024-04-26
Encyclopedie voor voeding

dr. ir. P. Schoorl (1938)

Panharing

zie haring.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

panharing

(verse, groene haring, geschikt om in de pan gebraden of gebakken te worden, dikwijls tot bokking gerookt; ook wel alvertje) 1. (voorwerpsn.) m. panharingen; 2. (stofn.) v.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Panharing

Versche Zuiderzeeharing, ongezouten aangevoerd en ongerookt verkocht. Gewoonlijk wordt ze gebakken.